ECLI:NL:HR:2021:914
Hoge Raad
- Cassatie
- Rechtspraak.nl
Ontvankelijkheid van het beroep in cassatie tegen uitspraak Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
In deze zaak heeft D.A.N. Bartels te Utrecht beroep in cassatie ingesteld tegen de uitspraak van het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden van 30 juni 2020. Het cassatieberoep was gericht tegen een uitspraak op verzet van het Hof van 30 juni 2020, waarbij de Hoge Raad heeft vastgesteld dat het beroepschrift in cassatie is ingediend door een beroepsmatig optredende rechtsbijstandverlener namens [X] te [Z]. De Hoge Raad ontving het beroepschrift op 24 juli 2020.
De Hoge Raad heeft beoordeeld of het beroep in cassatie ontvankelijk was. Volgens artikel 1 van het Besluit van 6 maart 2019 is een beroepsmatig optredende rechtsbijstandverlener verplicht digitaal te procederen wanneer het beroep in cassatie is gericht tegen een uitspraak die op of na 15 april 2020 is bekendgemaakt. Aangezien dit in deze zaak het geval was, had het beroepschrift digitaal via het webportaal van de Hoge Raad ingediend moeten worden. De griffier van de Hoge Raad heeft de indiener van het beroepschrift op 19 november 2020 verzocht om dit binnen zes weken te doen, maar de indiener heeft hier geen gevolg aan gegeven.
Op basis van artikel 8:36a, lid 5, van de Algemene wet bestuursrecht heeft de Hoge Raad besloten het beroep in cassatie niet-ontvankelijk te verklaren. De Hoge Raad heeft geen aanleiding gezien voor een veroordeling in de proceskosten. Het arrest is uitgesproken op 11 juni 2021 door de raadsheer J. Wortel als voorzitter, samen met de raadsheren A.F.M.Q. Beukers-van Dooren en P.A.G.M. Cools, in tegenwoordigheid van de waarnemend griffier F. Treuren.