ECLI:NL:HR:2021:904
Hoge Raad
- Cassatie
- Rechtspraak.nl
Cassatie tegen uitspraak van de Rechtbank Gelderland inzake belastingkwesties
In deze zaak heeft belanghebbende, [X] te [Z], beroep in cassatie ingesteld tegen de uitspraak van de Rechtbank Gelderland van 9 september 2020, nr. AWB 19/7286. Dit beroep was gericht tegen een eerdere uitspraak van de Rechtbank van 17 februari 2020. De Staatssecretaris van Financiën, vertegenwoordigd door [P], heeft een verweerschrift ingediend. De Hoge Raad heeft de klachten van belanghebbende over de uitspraak van de Rechtbank beoordeeld. De Hoge Raad oordeelt dat de klachten niet kunnen leiden tot vernietiging van de uitspraak van de Rechtbank. Het is niet nodig om te motiveren waarom dit oordeel is gegeven, aangezien de vragen die aan de orde zijn niet van belang zijn voor de eenheid of ontwikkeling van het recht, zoals bedoeld in artikel 81, lid 1, van de Wet op de rechterlijke organisatie.
De Hoge Raad heeft ook de proceskosten beoordeeld en ziet geen aanleiding voor een veroordeling in deze kosten. De beslissing van de Hoge Raad is dat het beroep in cassatie ongegrond wordt verklaard. Dit arrest is gewezen door de vice-president R.J. Koopman als voorzitter, en de raadsheren M.A. Fierstra en P.A.G.M. Cools, in tegenwoordigheid van de waarnemend griffier F. Treuren, en is openbaar uitgesproken op 11 juni 2021. Belanghebbende is voor het instellen van beroep in cassatie € 131 griffierecht verschuldigd, terwijl de griffier van belanghebbende € 265 griffierecht heeft geheven. Het teveel betaalde bedrag van € 134 wordt door de griffier van de Hoge Raad aan belanghebbende teruggegeven.