Uitspraak
vertegenwoordigd door A.F.M.J. Verhoeven
Hoge Raad
In deze zaak heeft de Hoge Raad op 11 juni 2021 uitspraak gedaan over de ontvankelijkheid van een beroep in cassatie. De belanghebbende, vertegenwoordigd door A.F.M.J. Verhoeven, had beroep aangetekend tegen een uitspraak van het Gerechtshof Amsterdam van 27 november 2020. De Hoge Raad constateerde dat de griffier van de Hoge Raad de belanghebbende op 26 februari 2021 had gewezen op de verschuldigdheid van griffierecht en een termijn van vier weken had gesteld voor de betaling daarvan. Ondanks dat de brief volgens Track&Trace was afgeleverd, was het griffierecht niet voldaan.
Op 29 maart 2021 heeft de griffier een bericht in het digitaal dossier van de belanghebbende geplaatst, waarin deze in de gelegenheid werd gesteld om te verklaren waarom het griffierecht niet was betaald. Dit bericht werd ook per e-mail verzonden. De Hoge Raad ging ervan uit dat de belanghebbende dit bericht had ontvangen, maar zij heeft van de gelegenheid om te reageren geen gebruik gemaakt. Gelet op artikel 8:41, lid 6, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) moest het beroep in cassatie daarom niet-ontvankelijk worden verklaard.
De Hoge Raad heeft geen aanleiding gezien om de belanghebbende te veroordelen in de proceskosten. De beslissing van de Hoge Raad was dat het beroep in cassatie niet-ontvankelijk werd verklaard, en dit arrest werd openbaar uitgesproken op 11 juni 2021.