Uitspraak
1.Geding in cassatie
De Advocaat-Generaal C.M. Ettema heeft op 31 december 2020 geconcludeerd tot verwerping van middel 3. [1]
Hoge Raad
In deze zaak heeft de Hoge Raad op 11 juni 2021 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure die was ingesteld door de fiscale eenheid [X] B.V. tegen de Staatssecretaris van Financiën. De zaak betreft de naheffingsaanslagen in de omzetbelasting die aan belanghebbende zijn opgelegd voor de periode van 1 september 2011 tot en met 30 juni 2012. De belanghebbende had hoger beroep ingesteld tegen een uitspraak van het Gerechtshof 's-Hertogenbosch, die op 24 mei 2019 was gedaan in de zaken met nummers 17/00514 en 17/00515. Dit hoger beroep was een reactie op eerdere uitspraken van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant, die de naheffingsaanslagen en de daarbij behorende boetebeschikkingen had behandeld.
De Hoge Raad heeft de middelen die door de belanghebbende zijn voorgesteld, beoordeeld. De Advocaat-Generaal C.M. Ettema had eerder geconcludeerd tot verwerping van middel 3. De Hoge Raad heeft in zijn beoordeling vastgesteld dat de voorgestelde middelen niet konden leiden tot vernietiging van de uitspraak van het Hof. Het was niet nodig voor de Hoge Raad om te motiveren waarom dit oordeel was gegeven, aangezien de beoordeling van de middelen niet vereist dat er antwoorden worden gegeven op vragen die van belang zijn voor de eenheid of ontwikkeling van het recht, zoals vermeld in artikel 81, lid 1, van de Wet op de rechterlijke organisatie.
De Hoge Raad heeft ook geen aanleiding gezien om een veroordeling in de proceskosten uit te spreken. Uiteindelijk heeft de Hoge Raad het beroep in cassatie ongegrond verklaard, waarmee de eerdere uitspraken in stand zijn gebleven.