Uitspraak
1.Procesverloop in cassatie
2.Beoordeling van het cassatiemiddel
3.Ambtshalve beoordeling van de uitspraak van de rechtbank
4.Beslissing
8 juni 2021.
Hoge Raad
In deze zaak heeft de Hoge Raad op 8 juni 2021 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure tegen een beslissing van de rechtbank Rotterdam van 21 december 2020. De zaak betreft een verzoek tot uitlevering van een opgeëiste persoon aan de Republiek Oekraïne voor strafvervolging. De opgeëiste persoon, geboren in 1964, heeft beroep ingesteld tegen de uitspraak van de rechtbank. De advocaten G.A. Jansen en O.S. Pluimer hebben namens de opgeëiste persoon een cassatiemiddel ingediend. De advocaat-generaal D.J.M.W. Paridaens heeft geconcludeerd tot verwerping van het beroep.
De Hoge Raad heeft de klachten over de uitspraak van de rechtbank beoordeeld en geconcludeerd dat deze klachten niet kunnen leiden tot vernietiging van de uitspraak. De Hoge Raad heeft daarbij geen motivering hoeven geven, omdat de vragen die aan de orde zijn niet van belang zijn voor de eenheid of ontwikkeling van het recht. De rechtbank had de uitlevering van de opgeëiste persoon toelaatbaar verklaard, maar vermeldde niet met voldoende precisie om welk arrestatiebevel het ging. Dit gebrek in de uitspraak heeft de Hoge Raad hersteld door de uitlevering toelaatbaar te verklaren voor het feit dat is omschreven in de door de verzoekende Staat overgelegde stukken.
In de beslissing heeft de Hoge Raad de uitspraak van de rechtbank vernietigd, maar uitsluitend voor zover deze niet toereikend het feit waarvoor de uitlevering kan worden toegestaan vermeldde. De uitlevering is toelaatbaar verklaard voor het feit zoals omschreven in de beschikking van L.I. Tsokol, rechter-commissaris van de rechtbank district Petsjerskyi, Kiev, van 13 februari 2017. Het beroep is voor het overige verworpen.