ECLI:NL:HR:2021:82

Hoge Raad

Datum uitspraak
19 januari 2021
Publicatiedatum
18 januari 2021
Zaaknummer
19/02584
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Cassatie
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

De rol van stelselmatige observatie en vervangende hechtenis in strafzaken met betrekking tot criminele organisaties en gekwalificeerde diefstal

In deze zaak heeft de Hoge Raad op 19 januari 2021 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure tegen een arrest van het gerechtshof Den Haag. De zaak betreft deelname aan een criminele organisatie en gekwalificeerde diefstal, waarbij de verdachte en medeverdachten gedurende een jaar door de politie in de gaten zijn gehouden in een specifieke wijk in Den Haag. De Hoge Raad heeft zich gebogen over twee belangrijke vragen: de rechtmatigheid van de stelselmatige observatie door de politie en de toepassing van vervangende hechtenis bij schadevergoedingsmaatregelen.

Ten eerste oordeelt de Hoge Raad dat de klacht over het oordeel van het hof, dat artikel 3 van de Politiewet 2012 en artikel 141 van het Wetboek van Strafvordering een toereikende grondslag bieden voor de observaties, niet tot cassatie leidt. De redenen hiervoor zijn uiteengezet in een eerder arrest (ECLI:NL:HR:2021:80). Ten tweede heeft de Hoge Raad geoordeeld dat de toepassing van vervangende hechtenis bij schadevergoedingsmaatregelen niet correct was. De Hoge Raad vernietigt de uitspraak van het hof voor zover het gaat om de vervangende hechtenis en bepaalt dat gijzeling van gelijke duur kan worden toegepast.

De Hoge Raad verwerpt het beroep voor het overige en concludeert dat de overige klachten niet tot vernietiging van de uitspraak leiden. Dit arrest is van belang voor de rechtsontwikkeling met betrekking tot de toepassing van observatietechnieken door de politie en de voorwaarden waaronder vervangende hechtenis kan worden opgelegd.

Uitspraak

HOGE RAAD DER NEDERLANDEN
STRAFKAMER
Nummer19/02584
Datum19 januari 2021
ARREST
op het beroep in cassatie tegen een arrest van het gerechtshof Den Haag van 22 mei 2019, nummer 22-002453-16, in de strafzaak
tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1993,
hierna: de verdachte.

1.Procesverloop in cassatie

Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze heeft G. Spong, advocaat te Amsterdam, bij schriftuur cassatiemiddelen voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De advocaat-generaal D.J.M.W. Paridaens heeft geconcludeerd tot vernietiging van de bestreden uitspraak, maar uitsluitend voor zover bij de schadevergoedingsmaatregel ten behoeve van het in het arrest genoemde slachtoffer vervangende hechtenis is toegepast, tot bepaling dat met toepassing van art. 6:4:2 Sv gijzeling van gelijke duur kan worden toegepast, en tot verwerping van het beroep voor het overige.

2.Beoordeling van het eerste cassatiemiddel

2.1
Het cassatiemiddel klaagt onder meer over het oordeel van het hof dat artikel 3 van de Politiewet 2012 en artikel 141 van het Wetboek van Strafvordering een toereikende grondslag bieden voor de observaties van de groep waartoe de verdachte behoorde.
2.2
Deze klacht leidt niet tot cassatie. De redenen daarvoor staan vermeld in het arrest dat de Hoge Raad vandaag heeft uitgesproken in de zaak ECLI:NL:HR:2021:80, rechtsoverwegingen 2.2-2.5.

3.Beoordeling van het vierde cassatiemiddel

3.1
Het cassatiemiddel klaagt over de vervangende hechtenis bij de opgelegde schadevergoedingsmaatregelen.
3.2
Het hof heeft de verdachte de verplichtingen opgelegd, kort gezegd, om aan de Staat ten behoeve van de in het arrest genoemde slachtoffers de in het arrest vermelde bedragen te betalen, bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door het in het arrest telkens genoemde aantal dagen hechtenis.
3.3
Het cassatiemiddel slaagt. De Hoge Raad zal de uitspraak van het hof vernietigen voor zover daarbij telkens vervangende hechtenis is toegepast, overeenkomstig hetgeen is beslist in HR 26 mei 2020, ECLI:NL:HR:2020:914.

4.Beoordeling van de cassatiemiddelen voor het overige

De Hoge Raad heeft ook de overige klachten over de uitspraak van het hof beoordeeld. De uitkomst hiervan is dat deze klachten niet kunnen leiden tot vernietiging van die uitspraak. De Hoge Raad hoeft niet te motiveren waarom hij tot dit oordeel is gekomen. Bij de beoordeling van deze klachten is het namelijk niet nodig om antwoord te geven op vragen die van belang zijn voor de eenheid of de ontwikkeling van het recht (zie artikel 81 lid 1 van de Wet op de rechterlijke organisatie).

5.Beslissing

De Hoge Raad:
- vernietigt de uitspraak van het hof, maar uitsluitend voor zover bij de schadevergoedingsmaatregel ten behoeve van de in het arrest genoemde slachtoffers telkens vervangende hechtenis is toegepast;
- bepaalt dat met toepassing van artikel 6:4:20 van het Wetboek van Strafvordering telkens gijzeling van gelijke duur kan worden toegepast;
- verwerpt het beroep voor het overige.
Dit arrest is gewezen door de vice-president J. de Hullu als voorzitter, en de raadsheren M.J. Borgers en C. Caminada, in bijzijn van de waarnemend griffier E. Schnetz, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van
19 januari 2021.