Uitspraak
1.Procesverloop in cassatie
2.Beoordeling van het eerste cassatiemiddel
3.Beoordeling van het vierde cassatiemiddel
4.Beoordeling van de cassatiemiddelen voor het overige
5.Beslissing
19 januari 2021.
Hoge Raad
In deze zaak heeft de Hoge Raad op 19 januari 2021 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure tegen een arrest van het gerechtshof Den Haag. De zaak betreft deelname aan een criminele organisatie en gekwalificeerde diefstal, waarbij de verdachte en medeverdachten gedurende een jaar door de politie in de gaten zijn gehouden in een specifieke wijk in Den Haag. De Hoge Raad heeft zich gebogen over twee belangrijke vragen: de rechtmatigheid van de stelselmatige observatie door de politie en de toepassing van vervangende hechtenis bij schadevergoedingsmaatregelen.
Ten eerste oordeelt de Hoge Raad dat de klacht over het oordeel van het hof, dat artikel 3 van de Politiewet 2012 en artikel 141 van het Wetboek van Strafvordering een toereikende grondslag bieden voor de observaties, niet tot cassatie leidt. De redenen hiervoor zijn uiteengezet in een eerder arrest (ECLI:NL:HR:2021:80). Ten tweede heeft de Hoge Raad geoordeeld dat de toepassing van vervangende hechtenis bij schadevergoedingsmaatregelen niet correct was. De Hoge Raad vernietigt de uitspraak van het hof voor zover het gaat om de vervangende hechtenis en bepaalt dat gijzeling van gelijke duur kan worden toegepast.
De Hoge Raad verwerpt het beroep voor het overige en concludeert dat de overige klachten niet tot vernietiging van de uitspraak leiden. Dit arrest is van belang voor de rechtsontwikkeling met betrekking tot de toepassing van observatietechnieken door de politie en de voorwaarden waaronder vervangende hechtenis kan worden opgelegd.