Uitspraak
1.Procesverloop in cassatie
2.Beoordeling van het cassatiemiddel
3.Beslissing
8 juni 2021.
Hoge Raad
In deze zaak gaat het om een beklag tegen het voornemen van de officier van justitie om een in beslag genomen auto terug te geven aan een derde-belanghebbende, na een aangifte van bedrog bij de verkoop van de auto. De klaagsters, vennoot in VOF [A], hebben de auto aangekocht van [betrokkene 1], die deze eerder had gekocht van [betrokkene 3]. De rechtbank Oost-Brabant heeft het klaagschrift van de klaagsters ongegrond verklaard, omdat zij volgens de rechtbank onvoldoende hadden ondernomen om na te gaan of zij een rechtsgeldige overeenkomst waren aangegaan. De Hoge Raad herhaalt relevante overwegingen uit eerdere jurisprudentie en oordeelt dat de rechtbank een onjuiste maatstaf heeft aangelegd. De Hoge Raad vernietigt de beschikking van de rechtbank en wijst de zaak terug naar de rechtbank Oost-Brabant voor een nieuwe behandeling. De Hoge Raad benadrukt dat de klaagsters, als handelend vanuit hun bedrijf, een zwaardere onderzoeksplicht hebben naar de herkomst van de auto en dat zij niet voldoende hebben aangetoond dat zij een rechtsgeldige overeenkomst zijn aangegaan. De beslissing van de Hoge Raad is genomen op 8 juni 2021.