In deze zaak heeft de Hoge Raad op 25 mei 2021 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure tegen een arrest van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden. De zaak betreft een poging tot oplichting, waarbij de verdachte in 2019 werd geconfronteerd met een inbeslagname van een geldbedrag van € 40,-. Het hof had in zijn arrest geoordeeld dat er geen rechtsbasis was voor een beslissing over de teruggave van het inbeslaggenomen geld, omdat een officiële kennisgeving van inbeslagneming ontbrak. De Hoge Raad oordeelt echter dat dit oordeel onjuist is. Voor de vraag of een goed in beslag is genomen, is het niet doorslaggevend of het goed op een kennisgeving van inbeslagneming staat vermeld. De Hoge Raad stelt vast dat het hof had moeten beslissen over het inbeslaggenomen geld, aangezien het strafdossier aanwijzingen bevatte dat het geld daadwerkelijk in beslag was genomen. De Hoge Raad vernietigt het arrest van het hof, maar uitsluitend voor zover het hof heeft verzuimd te beslissen over het beslag. De zaak wordt terugverwezen naar het hof Arnhem-Leeuwarden voor een beslissing over de teruggave van het geld.