Uitspraak
1.Procesverloop in cassatie
2.Beoordeling van de ontvankelijkheid van het beroep
3.Beslissing
25 mei 2021.
Hoge Raad
In deze zaak gaat het om een cassatieberoep tegen een beschikking van de rechtbank Zeeland-West-Brabant van 25 januari 2019, waarin een klaagschrift van de klager tot teruggave van een inbeslaggenomen auto ongegrond is verklaard. De klager, geboren in 1985, heeft het beroep ingesteld via zijn advocaat S.W.M. Stevens. De advocaat-generaal A.E. Harteveld heeft geconcludeerd tot niet-ontvankelijkverklaring van de klager in het beroep.
De Hoge Raad heeft vastgesteld dat er bij de stukken van het geding een afschrift van een uitspraak van het gerechtshof 's-Hertogenbosch van 25 januari 2021 aanwezig is, waarin is beslist over het inbeslaggenomen voorwerp. Deze uitspraak heeft betrekking op de strafzaak tegen de klager. De Hoge Raad oordeelt dat de beslissing over het beslag in de strafzaak betekent dat de klager geen belang meer heeft bij het cassatieberoep tegen de beschikking van de rechtbank, omdat er al een beslissing is genomen over het inbeslaggenomen voorwerp.
Daarom heeft de Hoge Raad besloten om het beroep van de klager niet-ontvankelijk te verklaren. Dit betekent dat de klager niet in zijn verzoek om teruggave van de auto wordt ontvangen, omdat de eerdere beslissing van het gerechtshof in de strafzaak prevaleert. De beschikking is gegeven op 25 mei 2021 door de vice-president en twee raadsheren, en is uitgesproken ter openbare terechtzitting.