Het hof heeft het verweer waarop het cassatiemiddel doelt, als volgt samengevat en verworpen:
“Vormverzuim
Door de raadsman is betoogd dat de verdachte moet worden vrijgesproken van het ten laste gelegde feit. De raadsman heeft daartoe aangevoerd dat er sprake is van onrechtmatige doorzoeking van de auto van de verdachte. Dat is een onherstelbaar vormverzuim en daarom moet ten aanzien van de aangetroffen verdovende middelen in de auto, die in direct verband staan tot deze onrechtmatige doorzoeking, bewijsuitsluiting volgen, aldus de raadsman.
De advocaat-generaal heeft geconcludeerd dat er geen sprake is van een vormverzuim, nu er in de basis een rechtmatige op de wet gebaseerde controle heeft plaatsgehad en er niet uitsluitend sprake is geweest van het inzetten van opsporingsbevoegdheden. Subsidiair heeft de advocaat-generaal geconcludeerd dat, indien het hof van oordeel is dat er wel sprake is van een vormverzuim, strafvermindering voldoende sanctionering vormt.
Het hof overweegt als volgt.
Blijkens het proces-verbaal van bevindingen PL0900-2018336878 d.d. 23 november 2018 (blz. 21-29) hebben verbalisanten gezien dat er een auto voorbij reed, waarvan een achterlicht defect was. Uit navraag in de politiesystemen bleek dat de te naam gestelde van de auto – de verdachte – een mogelijke plofkraker zou zijn. Na staande houding van de auto en identiteitscontrole van de drie inzittenden – waaronder de verdachte – bleek dat alle inzittenden meerdere antecedenten hadden voor onder meer vermogensdelicten. Vervolgens is besloten een onderzoek in de auto uit te voeren op basis van de Algemene Wet Bestuursrecht (Awb). De verdachte is niet gevraagd om toestemming voor een dergelijk onderzoek. Bij het onderzoek in de auto is aan de middenconsole gevoeld en daarbij werd zichtbaar dat er iets onder verstopt zat; er werden verdovende middelen gevonden.
Ten aanzien van het voormelde onderzoek overweegt het hof als volgt.
De opsporingsambtenaren waren niet bevoegd als toezichthouder ex artikel 5:11 juncto 5:15 en/of 5:19 Algemene Wet Bestuursrecht (Awb) juncto de geldende APV het voertuig te doorzoeken. De bevoegdheidsuitoefening door een toezichthouder kan immers niet worden gebaseerd op de bepalingen van de Awb indien die bevoegdheidsuitoefening uitsluitend kan worden aangemerkt als opsporing ex artikel 132a Wetboek van Strafvordering. (ECLI:NL:HR:2018:487). Het doorzoeken van de auto en daarbij meer doen dan ‘zoekend rondkijken’ is naar het oordeel van het hof hier, gelet op bovenstaande omschrijving van de gang van zaken, aan te merken als uitsluitend een opsporingsactiviteit in verband met strafbare feiten. Nu de verbalisant voorts ook geen toestemming van de eigenaar van de auto, te weten verdachte, had voor deze doorzoeking, was hij derhalve op dat moment niet bevoegd om de auto te doorzoeken.
Het hof is, met de rechtbank, van oordeel dat sprake is van een vormverzuim in de zin van artikel 359a, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering (Sv).
Het verzuim levert echter – in tegenstelling tot hetgeen door de raadsman is bepleit – slechts een beperkte inbreuk op de levenssfeer van de verdachte op. Enkel de middenconsole van zijn auto is kort doorzocht en het feit dat de verdachte ten gevolge van het verzuim in een strafrechtelijke procedure wordt betrokken, kan niet als rechtens te respecteren belang gelden. Omdat niet is gebleken dat een belangrijk (strafvorderlijk) voorschrift of rechtsbeginsel in aanzienlijke mate is geschonden, is bewijsuitsluiting naar het oordeel van het hof niet aan de orde. Het hof acht strafvermindering een gerechtvaardigd rechtsgevolg, gelet op het belang van het geschonden voorschrift en de ernst van het verzuim.
Het hof verwerpt het verweer.”