Uitspraak
1.Procesverloop in cassatie
2.Beoordeling van het cassatiemiddel
3.Beslissing
18 mei 2021.
Hoge Raad
In deze zaak heeft de Hoge Raad op 18 mei 2021 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure tegen een arrest van het gerechtshof Amsterdam. De verdachte, geboren in 1998, was betrokken bij een diefstal met geweld op 2 juli 2017 te Amsterdam, waarbij hij samen met een medeverdachte op een scooter reed. De medeverdachte trok met geweld de tas van de aangeefster, waardoor zij ten val kwam. De verdachte heeft tijdens de diefstal als bestuurder van de scooter gefungeerd en is na de diefstal met de medeverdachte en de gestolen tas op hoge snelheid weggereden.
Het hof had geoordeeld dat er sprake was van nauwe en bewuste samenwerking tussen de verdachte en de medeverdachte, ondanks dat de verdachte niet op de hoogte was van het plan om de tas te stelen. De Hoge Raad heeft het oordeel van het hof bevestigd, waarbij werd gesteld dat de gedragingen van de verdachte, zoals het onmiddellijk wegrijden na de diefstal, duiden op een actieve bijdrage aan de diefstal met geweld. De Hoge Raad oordeelde dat het hof niet onbegrijpelijk had geoordeeld en verwierp het cassatiemiddel van de verdachte.
De uitspraak benadrukt het belang van de samenwerking tussen medeverdachten bij het vaststellen van medeplegen van een strafbaar feit, waarbij de bijdrage van de verdachte voldoende gewicht moet hebben om als medepleger te worden aangemerkt. De Hoge Raad concludeerde dat de verdachte zich had geconformeerd aan het gepleegde geweld door met de medeverdachte te vluchten en zich van de gestolen tas te ontdoen.