ECLI:NL:GHAMS:2020:958

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
6 maart 2020
Publicatiedatum
26 maart 2020
Zaaknummer
23-002628-18
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Medeplegen van tasjesroof met geweld tegen een slachtoffer

In deze zaak heeft het gerechtshof Amsterdam op 6 maart 2020 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Amsterdam. De verdachte was aangeklaagd voor het medeplegen van een tasjesroof, waarbij de diefstal gepaard ging met geweld. De feiten vonden plaats op 2 juli 2017 in Amsterdam, waar de verdachte samen met een medeverdachte een tas van een slachtoffer heeft weggenomen. De verdachte reed op een scooter, terwijl de medeverdachte de tas van het slachtoffer met geweld van haar schouder trok, waardoor het slachtoffer viel. Het hof heeft vastgesteld dat er sprake was van nauwe en bewuste samenwerking tussen de verdachte en de medeverdachte, ondanks de verdediging van de verdachte dat hij niet op de hoogte was van de diefstal. Het hof oordeelde dat de bijdrage van de verdachte aan de diefstal voldoende was voor het medeplegen. Het vonnis van de rechtbank werd vernietigd en de verdachte werd veroordeeld tot een taakstraf van 100 uren en een voorwaardelijke gevangenisstraf van 2 jaren, met inachtneming van de omstandigheden waaronder het feit was gepleegd en de persoonlijke situatie van de verdachte.

Uitspraak

afdeling strafrecht
parketnummer: 23-002628-18
datum uitspraak: 6 maart 2020
TEGENSPRAAK
Verkort arrest van het gerechtshof Amsterdam gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank Amsterdam van 17 juli 2018 in de strafzaak onder parketnummer 13-205933-17 tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1998,
adres: [adres].

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van 21 februari 2020 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering, naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in eerste aanleg.
Namens de verdachte is hoger beroep ingesteld tegen voormeld vonnis.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door de verdachte en de raadsman naar voren is gebracht.

Tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd dat:
hij op of omstreeks 2 juli 2017 te Amsterdam tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening heeft weggenomen een (dames)tas en/of een Iphone 6S en/of een paspoort (Thais) en/of een [hotel] hotel kaart en/of een telefoon (merk oppo), in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan [slachtoffer], in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte en/of zijn mededaders, welke diefstal werd voorafgegaan, vergezeld en/of gevolgd van geweld en/of bedreiging met geweld tegen die [slachtoffer], gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden, gemakkelijk te maken en/of om bij betrapping op heterdaad aan zichzelf en/of aan zijn mededaders hetzij de vlucht mogelijk te maken, hetzij het bezit van het gestolene te verzekeren, welk geweld en/of welke bedreiging met geweld hierin bestond dat hij, verdachte, en/of zijn mededader (rijdend op een scooter) (met kracht) de tas van de schouder van die [slachtoffer] heeft/hebben getrokken en/of gerukt, waarbij die [slachtoffer] op haar (linker)heup is komen te vallen.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zal het hof deze verbeterd lezen. De verdachte wordt daardoor niet in de verdediging geschaad.

Vonnis waarvan beroep

Het vonnis waarvan beroep zal worden vernietigd, omdat het hof tot een andere bewijsoverweging en beslissing over de op te leggen straf komt.

Bewijsoverweging

Door en namens de verdachte is vrijspraak bepleit. Daartoe is aangevoerd dat er geen sprake was van een voor medeplegen vereiste nauwe en bewuste samenwerking, omdat de verdachte niet op de hoogte was van het feit dat de onbekend gebleven medeverdachte, die als passagier achterop de scooter van de verdachte zat, de tas van aangeefster zou stelen.
Het hof is van oordeel dat, ook nu niet kan worden vastgesteld dat de verdachte daadwerkelijk op de hoogte was van het plan van de medeverdachte de tas te stelen er, gelet op de (deels) gezamenlijke uitvoering en de bijdrage van de verdachte bij de diefstal met geweld, sprake is van een voor medeplegen vereiste nauwe en bewuste samenwerking en overweegt daartoe het navolgende.
Feiten en omstandighedenDe verdachte verklaart dat hij met de medeverdachte achterop op de brug met zijn scooter stil stond. Hij was naar zijn zeggen bezig met zijn telefoon. Als de verdachte, met de medeverdachte achterop, wegrijdt, rijdt hij zo dicht langs aangeefster, die daar als toerist op de brug aanwezig is, dat de medeverdachte achterop de scooter de tas van aangeefster met een ruk aan het hengsel weet weg te nemen. De aangeefster komt daardoor ten val en de verdachte rijdt met de medeverdachte, die in het bezit is van de gestolen tas, weg. Een getuige rent tevergeefs nog schreeuwend achter de scooter aan, maar de scooter rijdt, volgens een ter plaatse aanwezige verbalisant in burger, met forse snelheid weg. De volgende dag wordt in de nabijheid van de woning van de verdachte door een buurtbewoonster de tas gevonden, verborgen in de struiken.
Uit het bovenstaande concludeert het hof dat de verdachte niet de pleger is van de diefstal met geweld van de tas. De vraag die aan de orde is, is of de verdachte als medepleger kan worden aangemerkt, waarbij voor het medeplegen van de diefstal met geweld vereist is dat sprake is van nauwe en bewuste samenwerking waaraan de bijdrage van de verdachte van voldoende gewicht moet zijn.
Het hof is van oordeel dat de handelingen van de verdachte en de medeverdachte naar hun uiterlijke verschijningsvorm het karakter dragen van een gezamenlijk ondernomen diefstal met geweld. Zij zijn voorafgaand aan de diefstal samen op de scooter, waarbij de verdachte de bestuurder van de scooter is. Op het moment van de uitvoeringshandelingen, waarbij de tas door de achterop zittende medeverdachte van de schouder van de aangeefster wordt gerukt, zaten zij beiden op de scooter en zijn vervolgens, in het bezit van de tas, tezamen op de scooter gevlucht. Kort daarop wordt de gestolen tas gevonden in de nabijheid van de woning van de verdachte. Dit gezamenlijk aankomen, aanwezig zijn, vluchten met de buit op één scooter en het verbergen van de buit geeft blijk van een nauwe en bewuste samenwerking.
Ook als de verdachte, zoals hij stelt, niet van tevoren wist dat de medeverdachte de diefstal zou plegen, acht het hof de bijdrage van de verdachte tijdens de diefstal en daarna voldoende voor de voor het medeplegen van de diefstal met geweld vereiste nauwe en bewuste samenwerking.
Daarbij neemt het hof in aanmerking dat voor de verdachte als bestuurder van de scooter, een tweewielig voertuig, de ruk van de medepassagiers aan de tas van aangeefster goed merkbaar moet zijn geweest. Ter terechtzitting in eerste aanleg heeft de verdachte ook verklaard dat hij voelde dat de medeverdachte de tas van de aangeefster af trok. Vervolgens is de aangeefster gevallen en is een getuige schreeuwend achter de scooter aan gerend. Op dat moment kiest de verdachte er niet voor om te stoppen en zich te bekommeren om de gevallen vrouw, maar in plaats daarvan rijdt hij met de medeverdachte en de gestolen tas met hoge snelheid weg en ontdoet zich vervolgens samen met de medeverdachte van de gestolen tas.
Door na de diefstal met de medeverdachte en de gesloten tas weg te rijden in de wetenschap dat deze tas zojuist met geweld is weggenomen, conformeert de verdachte zich aan het door zijn mededader gepleegd geweld en verzekert hij hen van het bezit van de gestolen tas en maakt hij door zijn handelen de vlucht van hen beiden mogelijk.

Bewezenverklaring

Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het ten laste gelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
hij op 2 juli 2017 te Amsterdam tezamen en in vereniging met een ander, met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening heeft weggenomen een (dames)tas en een Iphone 6S en een paspoort (Thais) en een [hotel]-hotelkaart en een telefoon, toebehorende aan [slachtoffer], welke diefstal werd vergezeld van geweld tegen die [slachtoffer], gepleegd met het oogmerk om die diefstal gemakkelijk te maken, welk geweld hierin bestond dat hij, verdachte, en zijn mededader rijdend op een scooter met kracht de tas van de schouder van die [slachtoffer] hebben getrokken, waarbij die [slachtoffer] is komen te vallen.
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.
Het bewezen verklaarde is gegrond op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat, zoals deze na het eventueel instellen van beroep in cassatie zullen worden opgenomen in de op te maken aanvulling op dit arrest.

Strafbaarheid van het bewezen verklaarde

Geen omstandigheid is aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het bewezen verklaarde uitsluit, zodat dit strafbaar is.
Het bewezen verklaarde levert op:
medeplegen van diefstal, vergezeld van geweld tegen personen, gepleegd met het oogmerk om die diefstal gemakkelijk te maken.

Strafbaarheid van de verdachte

Geen omstandigheid is aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte ten aanzien van het bewezen verklaarde uitsluit, zodat de verdachte strafbaar is.

Oplegging van straffen

De rechtbank Amsterdam heeft de verdachte voor het in eerste aanleg bewezen verklaarde veroordeeld tot een gevangenisstraf van vier maanden en verbeurdverklaring van een bromfiets Sym.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat de verdachte zal worden veroordeeld tot dezelfde straffen als door de rechter in eerste aanleg opgelegd.
De raadsman heeft primair betoogd dat het adolescentenstrafrecht wordt toegepast en heeft subsidiair verzocht tot het opleggen van een taakstraf.
Het hof overweegt als volgt.
Bij een volwassen verdachte geldt als algemene regel dat het volwassenenstrafrecht wordt toegepast. Alleen bij aanwezigheid van bijzondere omstandigheden zal het hof besluiten tot het toepassen van het adolescentenstrafrecht. Van dergelijke omstandigheden is niet gebleken.
Het hof heeft in hoger beroep de op te leggen straffen bepaald op grond van de ernst van het feit en de omstandigheden waaronder dit is begaan en gelet op de persoon van de verdachte. Het hof heeft daarbij in het bijzonder het volgende in beschouwing genomen.
De verdachte heeft zich met zijn medeverdachte schuldig gemaakt aan de diefstal van een tas. Zij hebben het feit gepleegd op een grove en brutale wijze, door met een scooter langs het slachtoffer te rijden en op een brute wijze de tas van haar af te trekken, waarbij het slachtoffer op de grond viel. De verdachte en de medeverdachte hebben door hun handelen getoond geen respect te hebben voor andermans eigendommen en welzijn. Door zijn handelen heeft de verdachte zich voorts niet bekommerd om het gegeven dat dergelijke misdrijven schade en gevoelens van onveiligheid veroorzaken bij de slachtoffers. Daarnaast heeft het misdrijf des te meer overlast veroorzaakt nu het slachtoffer een toerist is en essentiële reisdocumenten zijn weggenomen.
Het hof heeft bij het bepalen van de soort en de omvang van de aan de verdachte op te leggen straf gelet op de straffen die voor een tasjesroof met gebruik van een enkele ruk plegen te worden opgelegd en die hun weerslag hebben gevonden in de oriëntatiepunten van het Landelijk Overleg Vakinhoud Strafrecht (LOVS). Volgens de LOVS is het uitgangspunt in zo een geval een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van drie maanden. Strafverzwarend zijn de omstandigheden dat het feit in vereniging met een ander is gepleegd en dat het slachtoffer als toerist als extra kwetsbaar wordt beschouwd. Ook aan het feit dat het slachtoffer ten val is gekomen en dat verdachte zich niet om het slachtoffer heeft bekommerd, kent het hof in strafverzwarende zin betekenis toe. Gezien deze omstandigheden acht het hof de in eerste aanleg opgelegde straf in beginsel passend.
In de persoonlijke omstandigheden van de verdachte ziet het hof echter aanleiding om thans anders te bepalen. De verdachte lijkt zijn leven op orde te hebben. Hij volgt een betaalde opleiding in de installatietechniek. Een onvoorwaardelijke gevangenisstraf zou het afronden van zijn opleiding verhinderen en het leven van de verdachte zou stil komen te staan, wat zorgt voor een grotere kans op recidive. Om de verdachte in zoverre tegemoet te komen, zal het hof in plaats van de overwogen onvoorwaardelijke gevangenisstraf een taakstraf en een geheel voorwaardelijke gevangenisstraf opleggen. De voorwaardelijke gevangenisstraf is bedoeld de verdachte te weerhouden in de toekomst soortgelijke feiten te plegen.
Het hof acht, alles afwegende, een taakstraf en een voorwaardelijke gevangenisstraf van na te melden duur passend en geboden.
Het ten laste gelegde en bewezen verklaarde is begaan met behulp van het hierna te noemen in beslag genomen en niet teruggegeven voorwerp. Het behoort de verdachte toe. Het zal daarom worden verbeurd verklaard.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
De op te leggen straffen zijn gegrond op de artikelen 14a, 14b, 14c, 22c, 22d, 33, 33a, 63 en 312 van het Wetboek van Strafrecht.
Deze wettelijke voorschriften worden toegepast zoals geldend ten tijde van het bewezen verklaarde.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het ten laste gelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het bewezen verklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
3 (drie) maanden.
Bepaalt dat de gevangenisstraf niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten omdat de verdachte zich voor het einde van een proeftijd van
2 (twee) jarenaan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
Veroordeelt de verdachte tot een
taakstrafvoor de duur van
100 (honderd) uren, indien niet naar behoren verricht te vervangen door
50 (vijftig) dagen hechtenis.
Verklaart verbeurdhet in beslag genomen, nog niet teruggegeven voorwerp, te weten:
Bromfiets Sym (itemnummer 25392440).
Dit arrest is gewezen door de meervoudige strafkamer van het gerechtshof Amsterdam, waarin zitting hadden mr. J.H.C. van Ginhoven, mr. M.W. Groenendijk en mr. A.C. Huisman, in tegenwoordigheid van mr. C.H. Sillen, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van
6 maart 2020.
mr. A.C. Huisman is buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.
=========================================================================
[…]