ECLI:NL:HR:2021:733

Hoge Raad

Datum uitspraak
18 mei 2021
Publicatiedatum
14 mei 2021
Zaaknummer
18/02278
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Cassatie
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Medeplegen voorbereidingshandelingen voor productie van synthetische drugs en gebruik van jammer

In deze zaak heeft de Hoge Raad op 18 mei 2021 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure tegen een arrest van het gerechtshof 's-Hertogenbosch. De verdachte was veroordeeld tot een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van veertien maanden voor het medeplegen van voorbereidingshandelingen voor de productie van synthetische drugs en het gebruik van een jammer. De Hoge Raad heeft de strafmotivering van het hof beoordeeld en geconcludeerd dat deze ontoereikend was gemotiveerd. Het hof had in zijn motivering aangegeven dat de eerdere veroordeling van de verdachte voor een Opiumwetdelict kennelijk niet had geleid tot een verandering in zijn gedrag, maar de Hoge Raad oordeelde dat deze eerdere veroordeling nog niet onherroepelijk was ten tijde van de feiten waarop de strafoplegging betrekking had. Hierdoor was de strafoplegging niet correct en heeft de Hoge Raad de uitspraak van het hof vernietigd, maar alleen wat betreft de strafoplegging. De zaak is terugverwezen naar het gerechtshof 's-Hertogenbosch voor herbehandeling van de straf.

Uitspraak

HOGE RAAD DER NEDERLANDEN
STRAFKAMER
Nummer18/02278
Datum18 mei 2021
ARREST
op het beroep in cassatie tegen een arrest van het gerechtshof 's-Hertogenbosch van 16 februari 2018, nummer 20/000474-16, in de strafzaak
tegen
[verdachte] ,
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1982,
hierna: de verdachte.

1.Procesverloop in cassatie

Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze hebben R.J. Baumgardt, P. van Dongen en S. van den Akker, allen advocaat te Rotterdam, bij schriftuur cassatiemiddelen voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De advocaat-generaal B.F. Keulen heeft geconcludeerd tot vernietiging van de bestreden uitspraak, maar uitsluitend wat betreft de duur van de opgelegde gevangenisstraf, tot vermindering daarvan in de mate die de Hoge Raad gepast voorkomt en tot verwerping van het beroep voor het overige.

2.Beoordeling van het eerste en het tweede cassatiemiddel

De Hoge Raad heeft de klachten over de uitspraak van het hof beoordeeld. De uitkomst hiervan is dat deze klachten niet kunnen leiden tot vernietiging van die uitspraak. De Hoge Raad hoeft niet te motiveren waarom hij tot dit oordeel is gekomen. Bij de beoordeling van deze klachten is het namelijk niet nodig om antwoord te geven op vragen die van belang zijn voor de eenheid of de ontwikkeling van het recht (zie artikel 81 lid 1 van de Wet op de rechterlijke organisatie).

3.Beoordeling van het derde cassatiemiddel

3.1
Het cassatiemiddel klaagt over de strafmotivering.
3.2
Het hof heeft de verdachte veroordeeld tot een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van veertien maanden wegens het in de periode van 1 juni 2012 tot en met 28 juni 2012 meermalen medeplegen van – kort gezegd – het voorbereiden of bevorderen van een feit, bedoeld in het vierde of vijfde lid van artikel 10 van de Opiumwet, en het op 28 juni 2012 medeplegen van het opzettelijk overtreden van een voorschrift, gesteld bij artikel 10.9 lid 1 van de Telecommunicatiewet. De strafoplegging is onder meer als volgt gemotiveerd:
“Bij de bepaling van de op te leggen straf is gelet op de aard en de ernst van hetgeen bewezen is verklaard, op de omstandigheden waaronder het bewezen verklaarde is begaan en op de persoon van de verdachte, zoals een en ander bij het onderzoek ter terechtzitting naar voren is gekomen.
Het hof heeft bij de bepaling van de op te leggen straf - grotendeels in navolging van de rechtbank - in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen. Verdachte heeft zich in de periode van 1 juni 2012 tot en met 28 juni 2012 samen met anderen schuldig gemaakt aan strafbare voorbereidingshandelingen gericht op de productie van synthetische drugs. Hij heeft samen met anderen grote hoeveelheden apaan, methanol, ethanol en zwavelzuur die gebruikt kunnen worden bij de productie van amfetamine en/of 4-methylamfetamine besteld, vervoerd, opgeslagen en aanwezig gehad. Het is algemeen bekend dat de van deze stoffen te maken verdovende middelen schade toebrengen aan de gezondheid van de gebruikers van deze middelen. Bovendien bekostigen gebruikers hun drugsgebruik vaak door diefstal of ander crimineel gedrag, waardoor schade en overlast wordt toegebracht aan anderen. Ook heeft verdachte samen met anderen een jammer voorhanden gehad en gebruikt. Verdachte heeft de mede door hem gepleegde strafbare feiten gepleegd in georganiseerd verband. Verdachte en zijn mededaders zijn daarbij planmatig te werk gegaan. De mede door hem gepleegde strafbare feiten zijn begaan na een periode van voorbereiding en overeenkomstig een mede door hem welbewust opgesteld plan. Bij dit alles had medeverdachte [medeverdachte] een grotere rol dan verdachte, hetgeen het hof tot uitdrukking zal brengen in de op te leggen straf.
Naar het oordeel van het hof kan, gelet op de ernst van het bewezen verklaarde in de verhouding tot andere strafbare feiten, zoals onder meer tot uitdrukking komt in het hierop gestelde wettelijk strafmaximum en in de straffen die voor soortgelijke feiten worden opgelegd, niet worden volstaan met een andere of lichtere sanctie dan een straf die onvoorwaardelijke vrijheidsbeneming voor de hierna te vermelden duur met zich brengt. Het hof heeft daarbij mede gelet op de omstandigheid dat verdachte, blijkens het hem betreffende uittreksel uit het justitieel documentatieregister d.d. 5 december 2017, reeds eerder onherroepelijk is veroordeeld ter zake van een Opiumwetdelict, hetgeen verdachte er kennelijk niet van heeft weerhouden om opnieuw een dergelijk feit te begaan.”
3.3
Bij de aan de Hoge Raad toegezonden stukken bevindt zich een de verdachte betreffend Uittreksel Justitiële Documentatie van 5 december 2017. Dat uittreksel houdt onder het kopje ‘Volledig afgedane zaken betreffende misdrijven’ in dat de verdachte op 25 januari 2017 door het Gerechtshof ’s-Hertogenbosch wegens ‘opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 2 onder C van de Opiumwet gegeven verbod’ met pleegdatum 14 juli 2015 is veroordeeld tot een gevangenisstraf van twaalf maanden en dat deze veroordeling op 9 februari 2017 onherroepelijk is geworden.
3.4.1
Bij de beoordeling van het cassatiemiddel moet het volgende worden vooropgesteld. Het staat de rechter vrij om bij de strafoplegging rekening te houden met een niet tenlastegelegd feit, onder meer wanneer de verdachte voor dit feit onherroepelijk is veroordeeld en de vermelding van dit feit dient ter nadere uitwerking van de persoonlijke omstandigheden van de verdachte (vgl. HR 26 oktober 2010, ECLI:NL:HR:2010:BM9968). Daarbij wordt, mede gelet op het bepaalde in artikel 78b Sr, met een onherroepelijke veroordeling gelijkgesteld een onherroepelijke strafbeschikking.
3.4.2
Indien in zulke gevallen het vermelden van een niet tenlastegelegd – al dan niet soortgelijk – feit aanleiding geeft tot strafverzwaring, dient de veroordeling dan wel de strafbeschikking ter zake van dat feit in beginsel onherroepelijk te zijn op het moment dat deze in het vonnis of het arrest bij de strafoplegging in aanmerking wordt genomen. Wanneer evenwel met de vermelding van het niet tenlastegelegde feit bij de strafoplegging in het bijzonder gewicht wordt toegekend aan de omstandigheid dat de verdachte niettegenstaande een eerdere veroordeling of een eerdere strafbeschikking zich opnieuw schuldig heeft gemaakt aan zo een strafbaar feit – bijvoorbeeld doordat in de strafmotivering wordt vermeld dat die veroordeling of die strafbeschikking de verdachte niet heeft weerhouden opnieuw zo een strafbaar feit te begaan – dient de veroordeling of de strafbeschikking ter zake van dat niet tenlastegelegde feit reeds onherroepelijk te zijn ten tijde van het begaan van het feit waarop de strafoplegging betrekking heeft. (Vgl. HR 19 september 2017, ECLI:NL:HR:2017:2391.)
3.5
In de onder 3.2 weergegeven strafmotivering, waarin het hof heeft overwogen dat een eerdere onherroepelijke veroordeling de verdachte er kennelijk niet van heeft weerhouden om opnieuw een dergelijk feit te begaan, komt tot uitdrukking dat het hof in het bijzonder gewicht heeft toegekend aan de omstandigheid dat de verdachte niettegenstaande een eerdere veroordeling voor een Opiumwetdelict zich opnieuw schuldig heeft gemaakt aan zo’n strafbaar feit. Deze veroordeling was echter nog niet onherroepelijk ten tijde van het begaan van de onder 3.2 vermelde feiten waarop de strafoplegging betrekking heeft. De strafoplegging is daarom, gelet op wat onder 3.4 is vooropgesteld, ontoereikend gemotiveerd.
3.6
Het cassatiemiddel slaagt.

4.Beoordeling van het vierde cassatiemiddel

Gelet op de beslissing die hierna volgt, is bespreking van het cassatiemiddel niet nodig.

5.Beslissing

De Hoge Raad:
- vernietigt de uitspraak van het hof, maar uitsluitend wat betreft de strafoplegging;
- wijst de zaak terug naar het gerechtshof ’s-Hertogenbosch, opdat de zaak ten aanzien daarvan opnieuw wordt berecht en afgedaan;
- verwerpt het beroep voor het overige.
Dit arrest is gewezen door de vice-president J. de Hullu als voorzitter, en de raadsheren E.S.G.N.A.I. van de Griend en C. Caminada, in bijzijn van de waarnemend griffier S.P. Bakker, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van
18 mei 2021.