ECLI:NL:HR:2021:711
Hoge Raad
- Cassatie
- Rechtspraak.nl
Cassatie tegen naheffingsaanslagen omzetbelasting over de jaren 2009 tot en met 2014
In deze zaak heeft de Hoge Raad op 7 mei 2021 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure die was aangespannen door [X] B.V. tegen de Staatssecretaris van Financiën. De zaak betreft de naheffingsaanslagen in de omzetbelasting die aan belanghebbende zijn opgelegd over de jaren 2009 tot en met 2014. De belanghebbende, vertegenwoordigd door D.R.F. Vanhorick en M.G.A.F. van Schaijk, had eerder hoger beroep ingesteld tegen een uitspraak van het Gerechtshof Den Haag, die op 14 mei 2019 werd gedaan. De Hoge Raad heeft de middelen die door de belanghebbende zijn voorgesteld, beoordeeld, maar kwam tot de conclusie dat deze niet konden leiden tot vernietiging van de uitspraak van het Hof. De Hoge Raad heeft daarbij geen motivering hoeven geven, aangezien de beoordeling van de middelen niet noodzakelijkerwijs vragen opriep die van belang zijn voor de eenheid of ontwikkeling van het recht, zoals vermeld in artikel 81, lid 1, van de Wet op de rechterlijke organisatie.
De Hoge Raad heeft ook de proceskosten in deze zaak beoordeeld en zag geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten. Uiteindelijk verklaarde de Hoge Raad het beroep in cassatie ongegrond, waarmee de uitspraak van het Gerechtshof in stand bleef. Dit arrest is gewezen door vice-president M.E. van Hilten als voorzitter, samen met de raadsheren E.N. Punt en E.F. Faase, en werd in het openbaar uitgesproken op 7 mei 2021.