Uitspraak
1.Procesverloop in cassatie
2.Beoordeling van de ontvankelijkheid van het beroep
3.Beslissing
19 januari 2021.
Hoge Raad
In deze zaak heeft de Hoge Raad op 19 januari 2021 uitspraak gedaan in het beroep in cassatie van een verdachte, die niet tijdig middelen had ingediend. Het beroep was ingesteld door de verdachte, vertegenwoordigd door advocaat M.J.A. Bakker. De schriftuur van de advocaat is echter pas na de wettelijke termijn bij de griffie van de Hoge Raad ingekomen. De advocaat-generaal D.J.M.W. Paridaens heeft geconcludeerd tot niet-ontvankelijkverklaring van de verdachte in het beroep. De Hoge Raad heeft vastgesteld dat de wet een strikte termijn stelt voor het indienen van cassatiemiddelen, en dat deze termijn niet is nageleefd. Hierdoor kon de Hoge Raad het beroep van de verdachte niet in behandeling nemen, conform artikel 437 lid 2 van het Wetboek van Strafvordering. De Hoge Raad heeft uiteindelijk besloten het beroep niet-ontvankelijk te verklaren, wat betekent dat de zaak niet verder wordt behandeld.