Uitspraak
1.Procesverloop in cassatie
2.Beoordeling van de ontvankelijkheid van het beroep
3.Beslissing
11 mei 2021.
Hoge Raad
In deze zaak heeft de Hoge Raad op 11 mei 2021 uitspraak gedaan in een cassatieberoep tegen een arrest van het gerechtshof Den Haag van 31 januari 2020. De verdachte, geboren in 1993, was betrokken bij de diefstal van gereedschapskisten uit de laadruimte van een bestelbus door middel van inklimming, wat valt onder artikel 311 van het Wetboek van Strafrecht. Het beroep in cassatie is ingesteld door de verdachte, die werd bijgestaan door de advocaten R.J. Baumgardt, P. van Dongen en S. van den Akker, allen werkzaam in Rotterdam. De advocaat-generaal A.E. Harteveld heeft geconcludeerd dat het cassatieberoep niet-ontvankelijk verklaard moet worden op basis van artikel 80a van de Wet op de rechterlijke organisatie.
De Hoge Raad heeft de klachten over de uitspraak van het hof beoordeeld en is tot de conclusie gekomen dat het cassatieberoep duidelijk niet kan slagen. Daarom heeft de Hoge Raad besloten om het beroep zonder verdere motivering niet-ontvankelijk te verklaren. Dit arrest is gewezen door de vice-president J. de Hullu als voorzitter, samen met de raadsheren Y. Buruma en A.L.J. van Strien, en is uitgesproken ter openbare terechtzitting. De beslissing van de Hoge Raad bevestigt de eerdere uitspraak van het gerechtshof en sluit de mogelijkheid van verdere rechtsgang af.