In deze zaak heeft de Hoge Raad op 30 april 2021 uitspraak gedaan in het cassatieberoep van Sebastiaan Maarten Maria van Dooren, curator in het faillissement van [A] B.V. De curator heeft cassatie ingesteld tegen een arrest van het gerechtshof 's-Hertogenbosch, dat op 21 mei 2019 was gewezen. De zaak betreft de beëindiging van huurovereenkomsten voor bedrijfsterreinen voorafgaand aan het faillissement van [A] B.V. en de uitleg van afspraken over de gerechtigdheid tot de opbrengst van voormalige bodemzaken. De Hoge Raad heeft de klachten van de curator over het arrest van het hof beoordeeld en geconcludeerd dat deze klachten niet kunnen leiden tot vernietiging van het arrest. De Hoge Raad heeft daarbij geen motivering hoeven geven, omdat de vragen die aan de orde zijn niet van belang zijn voor de eenheid of ontwikkeling van het recht, zoals bedoeld in artikel 81 lid 1 van de Wet op de rechterlijke organisatie. De Hoge Raad heeft het beroep van de curator verworpen en hem veroordeeld in de kosten van het geding in cassatie, die zijn begroot op € 882,34 aan verschotten en € 2.200,-- voor salaris, vermeerderd met wettelijke rente indien deze kosten niet binnen veertien dagen na de uitspraak zijn voldaan.