ECLI:NL:HR:2021:666

Hoge Raad

Datum uitspraak
23 april 2021
Publicatiedatum
23 april 2021
Zaaknummer
20/04159
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Cassatie
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Niet-ontvankelijkheid van het beroep in cassatie inzake belastingaanslagen voor de jaren 2011 tot en met 2017

In deze zaak heeft de Hoge Raad op 23 april 2021 uitspraak gedaan in het beroep in cassatie van belanghebbende, [X] te [Z], tegen de Staatssecretaris van Financiën. Het beroep in cassatie was ingesteld naar aanleiding van een hoger beroep dat door belanghebbende was ingediend tegen een uitspraak van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant. Deze uitspraak betrof verzoeken om ambtshalve vermindering van de aan belanghebbende opgelegde aanslagen in de inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen voor de jaren 2011 tot en met 2017.

De Hoge Raad heeft allereerst de ontvankelijkheid van het beroep in cassatie beoordeeld. Het beroepschrift was op 24 november 2020 ingediend, maar er was op dat moment nog geen uitspraak gedaan door het Gerechtshof ’s-Hertogenbosch in het hoger beroep. Dit leidde tot de conclusie dat het beroepschrift voortijdig was ingediend, waardoor het beroep in cassatie niet kon worden ontvangen. De Hoge Raad oordeelde dat er geen aanleiding was om de niet-ontvankelijkheid achterwege te laten, aangezien uit het beroepschrift niet bleek dat belanghebbende redelijkerwijs kon menen dat er al een uitspraak van het Hof was gedaan.

Daarom heeft de Hoge Raad het beroep in cassatie niet-ontvankelijk verklaard. Tevens heeft de Hoge Raad geen aanleiding gezien om een veroordeling in de proceskosten uit te spreken. De beslissing werd openbaar uitgesproken op 23 april 2021 door de raadsheer J. Wortel als voorzitter, samen met de raadsheren A.F.M.Q. Beukers-van Dooren en P.A.G.M. Cools, in aanwezigheid van de waarnemend griffier F. Treuren.

Uitspraak

HOGE RAAD DER NEDERLANDEN
BELASTINGKAMER
Nummers20/04159 en 20/04173
Datum23 april 2021
ARREST
in de zaak van
[X] te [Z] (hierna: belanghebbende)
tegen
de STAATSSECRETARIS VAN FINANCIËN
op het beroep in cassatie naar aanleiding van het door belanghebbende ingestelde hoger beroep tegen de uitspraak van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant, nrs. BRE 18/7206, 18/7207 en 19/2771 tot en met 19/27777, betreffende verzoeken om ambtshalve vermindering van de aan belanghebbende voor de jaren 2011 tot en met 2017 opgelegde aanslagen in de inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen.

1.Beoordeling van de ontvankelijkheid van het beroep in cassatie

Op 24 november 2020 is ter griffie van de Hoge Raad een beroepschrift in cassatie van belanghebbende ingekomen. Dit geschrift heeft kennelijk betrekking op de in de aanhef van dit arrest genoemde procedure. Uit navraag bij het Gerechtshof ’s-Hertogenbosch is gebleken dat op het moment van instellen van het beroep in cassatie ten aanzien van het hoger beroep nog geen uitspraak is gedaan. Dit betekent dat het beroepschrift in cassatie van belanghebbende voortijdig is ingediend, waardoor het beroep niet kan worden ontvangen. Er bestaat geen aanleiding om niet–ontvankelijkverklaring achterwege te laten op de voet van artikel 6:10, eerste lid, Awb, omdat uit het beroepschrift in cassatie niet blijkt dat belanghebbende redelijkerwijs kon menen dat een uitspraak van het Hof reeds tot stand was gekomen.
Gelet op het hiervoor overwogene moet het beroep in cassatie daarom niet-ontvankelijk worden verklaard.

2.Proceskosten

De Hoge Raad ziet geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten.

3.Beslissing

De Hoge Raad verklaart het beroep in cassatie niet-ontvankelijk.
Dit arrest is gewezen door de raadsheer J. Wortel als voorzitter, en de raadsheren A.F.M.Q. Beukers-van Dooren en P.A.G.M. Cools, in tegenwoordigheid van de waarnemend griffier F. Treuren, en in het openbaar uitgesproken op 23 april 2021.