ECLI:NL:HR:2021:650
Hoge Raad
- Cassatie
- Rechtspraak.nl
Cassatie over dividendbelasting en prejudiciële vragen aan het Hof van Justitie EU
In deze zaak heeft de Hoge Raad op 23 april 2021 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure over dividendbelasting. De belanghebbende, vertegenwoordigd door J.A.R. van Eijsden en D.S. Smit, had beroep in cassatie ingesteld tegen de uitspraak van het Gerechtshof 's-Hertogenbosch van 24 november 2017. Dit hoger beroep volgde op eerdere uitspraken van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant. De zaak betreft de vraag of aan een niet-ingezeten beleggingsfonds een teruggaaf van dividendbelasting kan worden verleend, en of de voorwaarden die daarvoor gelden in overeenstemming zijn met het EU-recht.
De Hoge Raad heeft in deze procedure de prejudiciële vragen die eerder aan het Hof van Justitie van de Europese Unie waren voorgelegd, in overweging genomen. Het Hof van Justitie heeft in zijn arrest van 30 januari 2020, Köln-Aktienfonds Deka, verduidelijkt hoe artikel 63 VWEU moet worden geïnterpreteerd in relatie tot de teruggaaf van dividendbelasting aan niet-ingezeten beleggingsfondsen. De Hoge Raad heeft vastgesteld dat de middelen van de belanghebbende niet kunnen leiden tot vernietiging van de uitspraak van het Hof, en dat er geen noodzaak was om verder te motiveren waarom dit oordeel is gegeven.
De Hoge Raad heeft ook geen aanleiding gezien om een veroordeling in de proceskosten uit te spreken. Uiteindelijk heeft de Hoge Raad het beroep in cassatie ongegrond verklaard, waarmee de eerdere uitspraken in stand blijven.