Uitspraak
[X]te
[Z]tegen de uitspraak van het
Gerechtshof te Amsterdamvan 9 april 1992 betreffende na te melden naheffingsaanslag in de omzetbelasting.
Hoge Raad
In deze zaak gaat het om een cassatieberoep tegen een uitspraak van het Gerechtshof te Amsterdam betreffende een naheffingsaanslag in de omzetbelasting. De belanghebbende, die een flatgebouw exploiteert, had een naheffingsaanslag ontvangen over het tijdvak van 1 januari 1987 tot en met 31 december 1987, ter hoogte van f 8.490,--. Na bezwaar tegen deze aanslag, handhaafde de Inspecteur de aanslag, waarna de belanghebbende in beroep ging bij het Hof. Het Hof bevestigde de uitspraak van de Inspecteur, waarop de belanghebbende cassatie instelde.
De kern van het geschil betreft de aftrek van voorbelasting en de vraag of de belanghebbende de aftrek kon berekenen volgens de pro rata-methode of op basis van het werkelijke gebruik. De belanghebbende had de omzetbelasting die in rekening was gebracht voor werkzaamheden aan het flatgebouw, pro rata toegerekend aan de vrijgestelde en belaste verhuur. De Inspecteur daarentegen had de aftrek berekend op basis van het werkelijke gebruik, wat leidde tot een lager bedrag in aftrek.
De Hoge Raad oordeelde dat de bepalingen van de Uitvoeringsbeschikking omzetbelasting 1968 niet in strijd zijn met de Europese richtlijn en dat de regeling van artikel 11 van de Beschikking niet onverbindend is. De Hoge Raad verwerpt het beroep en bevestigt dat de regeling van de aftrek van voorbelasting in overeenstemming is met de richtlijn, mits deze niet leidt tot een resultaat dat strijdig is met de werkelijkheid. Dit arrest verduidelijkt de mogelijkheden voor ondernemers in het toepassen van de aftrek van voorbelasting en de voorwaarden waaronder de pro rata-methode kan worden gehanteerd.