Het hiervoor onder 4.2 als tweede herzieningsgrond aangemerkte rapport betreffende psychologisch onderzoek van de deskundige dr. Sauerland houdt – met weglating van de voetnoten – onder meer het volgende in:
“Expertise
Dit rapport is opgesteld overeenkomstig de Gedragscode van het NRGD. Ik heb mijn opleiding genoten in experimentele psychologie (Universiteit Bonn, Universiteit Giessen). Mijn onderzoek betreft de psychologie van (ooggetuigen)verklaringen. Ik heb veel artikelen over dit onderwerp gepubliceerd en ook mijn proefschrift had betrekking op dit thema. Ik ben zowel in Duitsland als in Nederland in verschillende zaken opgetreden als de getuige-deskundige. Ik doe al meer dan 15 jaar onderzoek op het gebied van rechtspsychologie. Ik geef regelmatig lezingen over mijn onderzoek op congressen in Europa en de Verenigde Staten. Verder geef ik sinds 2003 op universitair niveau colleges over verklaringen aan studenten.
(...)
Werkwijze
De conclusies die ik aan het onderzoek in deze zaak verbind, zijn gebaseerd op de volgende werkwijze: ik heb een nauwgezette studie gemaakt van het dossier en relevante literatuur geraadpleegd. Een conceptversie van het onderhavige rapport heb ik ter toetsing voorgelegd aan twee collega’s nadat ik hen een (geanonimiseerde) samenvatting van de feiten uit het dossier had gegeven. Mijn collega’s konden zich - zonder voorbehoud - vinden in de onderstaande analyse.
Hieronder zal ik eerst de factoren bespreken die een belangrijke rol spelen bij een valse bekentenis en een korte samenvatting geven van de bekentenissen en verhoren in deze zaak. Vervolgens zal ik elk van de gestelde vragen achtereenvolgens behandelen.
Valse bekentenissen
Een bekentenis is het toegeven van een strafbare handeling, gewoonlijk met een beschrijving van hoe en waarom het misdrijf werd gepleegd. Het is een uitdaging om vast te stellen of een bekentenis klopt of vals is, omdat het lastig is om de waarheid met betrekking tot het strafbare feit vast te stellen. Op basis van gecontroleerd experimenteel onderzoek in het psychologisch laboratorium en in veldstudy’s, casestudy’s van onterechte veroordelingen, archiefanalyses, zelfrapportage-interviews en vragenlijsten zijn er in de literatuur situationele en dispositionele risicofactoren vastgesteld voor het afleggen van een valse bekentenis. Situationele factoren die samenhangen met valse bekentenissen zijn opsluiting, afzondering (van naasten), slaapgebrek, langdurige verhoren, herhaaldelijke verhoren, geven van vals bewijs en minimaliserende tactieken die inschikkelijkheid impliceren. Dispositionele risicofactoren voor een valse bekentenis zijn jeugdige leeftijd (minderjarigheid), mentale beperking (bijv. psychische aandoening, intellectuele beperking) en beïnvloedbaarheid, meegaandheid en memory distrust. Verder lijkt het erop dat onschuldigen geneigd zijn om hun onschuld op het spel te zetten. Met name mensen die valselijk beschuldigd worden, zijn geneigd te geloven dat waarheid en gerechtigheid zullen plaatsvinden en dat hun onschuld wel duidelijk zal worden voor de rechercheurs en rechters. Een naïeve instelling en geloof in een rechtvaardige wereld vormen bij onschuldigen, anders dan bij schuldigen, een motivatie tot beslissingen en gedragingen die consistent zijn met het idee dat ze niets te verbergen hebben en nergens bang voor hoeven te zijn. Ze verlenen volledige medewerking aan de politie, in plaats van zich te beroepen op hun zwijgrecht en om een advocaat te vragen. Als een onschuldige eenmaal heeft bekend, is er een risico dat er bij het verhoor bevestigingsdrang (confirmation bias) optreedt als gevolg van die bekentenis. Zo kunnen ooggetuigen hun identificatiebeslissing wijzigen, kunnen alibigetuigen hun steun aan de verdachte intrekken, kunnen forensisch-wetenschappelijk onderzoekers conclusies over fysiek bewijs trekken die zijn beïnvloed door de bekentenis en kunnen de politie en het OM tegenstrijdig bewijs negeren en hun onderzoek naar andere verdachten staken.
(...)
Antwoorden op de individuele vragen
(...)
(b) Is het waarschijnlijk dat [aanvrager] vanwege geheugengaten in een toestand van “memory distrust” verkeerde en dat de verklaringen daarom het resultaat zijn van de wijze van verhoor?
(c) Welke rol speelt de “droom” in de verhoren van [aanvrager] , met name in de verhoren van 6 juli 1994 aanvangend om 14.42 uur en die van 6 juli 1994, aanvangend om 19.19 uur.
(d) In hoeverre kan de gemoedstoestand van [aanvrager] die kort na het overlijden is vastgezet in verband met de verdenking dat hij zijn (stief) schoonvader met wie hij bevriend was, had omgebracht - van invloed zijn geweest op het afleggen van (de) verklaringen?
(c) en (d) hangen samen met (b), daarom behandel ik deze vragen samen.
Memory distrust kan worden gedefinieerd als “een toestand waarin mensen grote twijfel krijgen over de dingen die ze zich herinneren, als gevolg waarvan ze bijzonder gevoelig zijn voor aanwijzingen en suggesties van buitenaf”. Op basis van praktijkgevallen en gecontroleerde laboratoriumexperimenten identificeerde Gudjonsson (2017) vijf opeenvolgende stappen die kunnen leiden tot valse herinneringen over het plegen van een misdrijf:
1. Trigger: de aanleiding waardoor iemand ten onrechte gelooft dat hij of zij een misdrijf heeft gepleegd, is vaak “iets dat mensen zien, horen, dat hun verteld wordt of waar ze over dromen”. Andere contextuele factoren die valse herinneringen faciliteren, zijn (eenzame) opsluiting, sociaal isolement, het vermoeden van schuld bij rechercheurs en hoge emotionaliteit.
2. Aannemelijkheid: het moet voor de verdachte aannemelijk zijn dat het incident op een bepaalde manier gebeurd kan zijn.
3. Aanvaarding dat de gebeurtenis kan hebben plaatsgevonden: op basis van fouten bij controle van de bron (dus fouten over de bron van zijn of haar herinneringen) aanvaardt de verdachte dat de gebeurtenis heeft plaatsgevonden.
4. Reconstructie: na aanvaarding probeert de verdachte de gebeurtenis te begrijpen door de mogelijke gebeurtenissen te construeren. Bij deze reconstructie wordt de verdachte vaak ondersteund door informatie die hij of zij heeft ontvangen van de politie, medeverdachten, of andere informatie die hij of zij heeft ontvangen over de zaak.
5. Inzicht beschrijft het moment waarop de verdachte zich realiseert dat hij of zij een onjuiste herinnering had en een valse bekentenis heeft afgelegd.
Diverse triggers die worden genoemd in de literatuur zijn aanwezig in de huidige zaak: 1) [aanvrager] had een droom waarin hij viel met het mes en daarbij het slachtoffer verwondde. 2) Na zijn eerste bekentenis op 4 juli 1994 was [aanvrager] in hechtenis, afgezonderd van zijn familie, die in een ander land verbleef, en had hij weinig mogelijkheden om met een advocaat te overleggen. Bij de 13 verhoren die plaatsvonden tussen de eerste bekentenis en 25 juli was [aanvrager] advocaat slechts twee keer aanwezig. 3) De processen-verbaal van de verhoren vertonen bewijs over confirmation bias. 4) [aanvrager] bevond zich in een emotionele gemoedstoestand, hij voelde zich schuldigs en was erg emotioneel tijdens zijn eerste bekentenis. 5) Tenslotte wilde [aanvrager] helpen om de zaak op te lossen en verleende hij volledige medewerking aan de politie, in plaats van beschermende maatregelen te nemen in een situatie waarin hij verdachte was geworden.
[aanvrager] vertelde voortdurend dat hij gaten in zijn geheugen had over de nacht van de gebeurtenis. Na de droom speculeerde hij of wat hij gedroomd had werkelijk gebeurd kon zijn (dus of het misschien aannemelijk was). Tijdens het verhoor op 4 juli (19.20) zei hij:
“Zondagmorgen heb ik met mijn oom [betrokkene 3] over de droom gesproken. Ik heb [betrokkene 3] gevraagd of het kan dat zoiets in werkelijkheid gebeurd, je het dan helemaal vergeet en er vervolgens in mijn geval een dag later over droomt.”
“Het zou kunnen zijn dat ik in werkelijkheid opgestaan ben van de stoel bij de tafel en daarna op [slachtoffer] gevallen ben. Ik kan me dat echter niet herinneren. [...] Ik heb er over nagedacht wat er gebeurd kan zijn, of het mogelijk was dat ik met iets in mijn hand op [slachtoffer] gevallen ben. Ik weet niet of dit werkelijk gebeurd is. Ik weet het niet.”
Na het verhoor veranderde deze speculatie in aanvaarding en legde [aanvrager] voor het eerst een bekentenis af: “Ja, ik heb het gedaan.”
Vervolgens reconstrueerde [aanvrager] zijn verhaal om het consistent te maken met externe aanwijzingen. Bij verschillende gelegenheden leverden de rechercheurs de aanwijzingen die essentieel waren voor dit proces (dus meerdere steekwonden, niet slechts één; geen bloed in de tent; het mes is gevonden, dus [aanvrager] kan het niet doorgespoeld hebbend). Dit proces werd door [aanvrager] aangeduid als logische gevolgtrekkingen, logische verklaringen, conclusies (“Schlussfolgerungen”). Hij zei vaak dat hij er niet zeker over was en beantwoordde veel vragen met “weet ik niet”.
[aanvrager] trok zijn bekentenis meerdere malen in, maar herhaalde zijn bekennende verklaringen ook. Na 21 juli 1994 bleef hij consistent verklaren dat hij zijn schoonvader niet had gedood (inzicht).
Samenvattend kan worden gesteld dat de gebeurtenissen die zich in deze zaak ontwikkelden in hoge mate overeenkomen met beschrijvingen van memory distrust in de literatuur. Gezien de omstandigheden is het zeer aannemelijk dat de bekentenissen (deels) het gevolg zijn van de vele lange verhoren en de manier waarop die werden uitgevoerd. De droom speelde een belangrijke rol, in die zin dat [aanvrager] in de eerste plaats hierdoor werd getriggerd om te speculeren over dat hij de dader was. Zijn emotionele toestand was waarschijnlijk een andere trigger.
(...)
(g) Kunt u uitspraken doen over de vraag in welke mate de verklaringen van [aanvrager] kunnen worden verwacht onder het scenario dat [aanvrager] onschuldig is aan het delict, ten opzichte van het scenario dat [aanvrager] schuldig is aan het delict? Hebben de verklaringen de signatuur van een valse bekentenis?
Diverse van de hierboven beschreven situationele en dispositionele risicofactoren voor valse bekentenissen zijn van toepassing in deze zaak: 1) vanaf 4 juli zat [aanvrager] in hechtenis en was hij afgezonderd van zijn vrienden met wie hij op reis was. Hij was ook afgezonderd van zijn vrouw, die op het moment van de steekpartij op vakantie was in Spanje. En omdat hij in hechtenis zat in het buitenland, was het waarschijnlijk lastig voor vrienden of overige familie om langs te komen. Een andere factor die een gevoel van isolement zou kunnen hebben versterkt is dat [aanvrager] werd omringd door mensen die een vreemde taal spraken en dat hij moest worden verhoord met behulp van een tolk. 2) [aanvrager] werd 19 keer verhoord in een periode van 24 dagen. De duur van de verhoren werd slechts één keer vastgelegd, waaruit kan worden geconcludeerd dat veel van de verhoren langer dan drie of vier uur duurden. 3) Waarschijnlijk had [aanvrager] last van memory distrust. 4) [aanvrager] had weinig mogelijkheden om met een advocaat te overleggen. 5) Voor zover kan worden gezien aan de processen-verbaal, verleende [aanvrager] volledige medewerking aan de rechercheurs. Er is niet vastgelegd dat hij heeft gevraagd om een advocaat of gebruik wilde maken van zijn zwijgrecht. Dit leidt tot het volgende punt: 6) [aanvrager] voelde zich schuldig en wilde helpen bij het onderzoek zodat de dood van zijn schoonvader werd opgelost. 7) [aanvrager] kan ook risico gelopen hebben op het afleggen van een valse bekentenis omdat hij geloofde in een rechtvaardige wereld (het geloof dat waarheid en gerechtigheid zullen plaatsvinden).
Andere kenmerken van zijn bekentenissen komen ook overeen met valse bekentenissen: Aanvankelijk ontkende [aanvrager] dat hij betrokken was geweest bij de dood van het slachtoffer, maar na een aantal verhoren bekende hij; diverse externe bewijsstukken kwamen niet overeen met [aanvrager] verklaringen; [aanvrager] paste zijn verklaringen aan zodat zij klopten met de feiten waarover de rechercheurs hem meerdere malen hadden verteld. Zo was er geen bloed aangetroffen binnen in de tent (maar [aanvrager] verklaarde dat hij het mes had meegenomen in de tent), en het Fruit of the Loom-T-shirt waarvan [aanvrager] zei dat hij het die nacht had gedragen en had uitgetrokken met bloedvlekken erop, is nooit gevonden. Er is vastgesteld dat hij dit specifieke T-shirt helemaal niet had meegenomen naar Petten. Verder zijn er geen bloedvlekken aangetroffen op het mouwloze shirt dat [aanvrager] die nacht wel droeg.
Samenvattend laten de verklaringen van [aanvrager] duidelijk kenmerken zien die passen bij valse bekentenissen. De vele aanwezige risicofactoren voor valse bekentenissen maken het moeilijk om met een aannemelijk scenario te komen ter verklaring van de inconsistenties tussen de bekentenissen en het externe bewijs bij deze uitermate goed meewerkende verdachte, anders dan dat [aanvrager] niet de dader is. Ik kan geen inschatting geven van de waarschijnlijkheid dat de verdachte schuldig dan wel onschuldig is, maar ik kan wel zeggen dat er sterke aanwijzingen zijn dat de bekennende verklaringen van [aanvrager] vals zijn.
(...)
Conclusie
Zorgvuldige inspectie van het dossier en de verstrekte opname heeft geleid tot de volgende conclusies. De bekennende verklaringen hebben verschillende kenmerken die gebruikelijk zijn bij valse bekentenissen:
1. De verdachte was opgesloten en afgezonderd van vrienden en familie.
2. De verdachte werd 19 keer ondervraagd, soms twee keer per dag en gedurende meerdere uren.
3. De verdachte had weinig mogelijkheden om met een advocaat te overleggen en werkte volledig mee.
4. De verhoren waren soms suggestief en er werd verbeelding gebruikt tijdens de reconstructie.
5. De verdachte was geëmotioneerd.
6. De verdachte voelde zich schuldig en wilde het onderzoek ondersteunen.
7. De verdachte droomde dat hij de dader was.
8. De verdachte geloofde in een rechtvaardige wereld en dat de waarheid uiteindelijk boven water zou komen.
9. De verdachte had waarschijnlijk last van memory distrust.
10. De verdachte bekende aanvankelijk niet, maar deed dat wel na een aantal verhoren.
11. De verklaringen van de verdachte over de volgorde van de gebeurtenissen veranderden naarmate de verhoren vorderden.
12. De bekentenissen komen niet overeen met extern gevalideerde feiten.
Het scenario dat de bekentenissen vals zijn, lijkt dus waarschijnlijk.”
Juridisch kader