In deze zaak heeft het College van Burgemeester en Wethouders van de gemeente Deventer beroep in cassatie ingesteld tegen de uitspraak van het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden van 21 januari 2020, nr. 18/01000. Dit hoger beroep volgde op een eerdere uitspraak van de Rechtbank Overijssel (Awb 18/591) betreffende de leges die aan belanghebbende, [X] B.V. te [Z], zijn opgelegd. De Hoge Raad heeft de middelen die door het College zijn voorgesteld beoordeeld. De Hoge Raad oordeelt dat de voorgestelde middelen niet kunnen leiden tot vernietiging van de uitspraak van het Hof. Het is niet nodig om te motiveren waarom dit oordeel is gegeven, aangezien de beoordeling van de middelen niet vereist dat er antwoorden worden gegeven op vragen die van belang zijn voor de eenheid of ontwikkeling van het recht, zoals vermeld in artikel 81, lid 1, van de Wet op de rechterlijke organisatie.
De Hoge Raad heeft in zijn beslissing het beroep in cassatie ongegrond verklaard. Tevens is het College van Burgemeester en Wethouders van de gemeente Deventer veroordeeld in de proceskosten van belanghebbende, die zijn vastgesteld op € 2.136 voor beroepsmatig verleende rechtsbijstand. Dit arrest is uitgesproken op 15 januari 2021 door de raadsheer J. Wortel als voorzitter, samen met de raadsheren A.F.M.Q. Beukers-van Dooren en P.A.G.M. Cools, in aanwezigheid van de waarnemend griffier F. Treuren. Van het College wordt een griffierecht geheven van € 532.