Uitspraak
wonende te [woonplaats],
1.Procesverloop
2.Beoordeling van de ontvankelijkheid van het beroep
3.Beslissing
16 april 2021.
Hoge Raad
In deze zaak heeft de Hoge Raad op 16 april 2021 uitspraak gedaan over de ontvankelijkheid van een cassatieberoep ingesteld door [de vader]. Het cassatierekest was ingediend zonder de vereiste handtekening van een advocaat bij de Hoge Raad, zoals voorgeschreven in artikel 426a lid 1 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering. De Hoge Raad verwijst naar eerdere beschikkingen van de rechtbank Rotterdam en het gerechtshof Den Haag, waartegen [de vader] in cassatie is gegaan. De conclusie van de Advocaat-Generaal M.H. Wissink was dat [de vader] niet-ontvankelijk verklaard diende te worden in zijn cassatieberoep, omdat het verzoekschrift niet aan de wettelijke vereisten voldeed. De Hoge Raad heeft geoordeeld dat het verzuim niet hersteld is, aangezien [de vader] geen gebruik heeft gemaakt van de mogelijkheid om het verzoekschrift opnieuw in te dienen, ondertekend door een advocaat. Hierdoor is [de vader] niet-ontvankelijk verklaard in zijn beroep.