ECLI:NL:HR:2021:59
Hoge Raad
- Cassatie
- Rechtspraak.nl
Cassatie tegen uitspraak Gerechtshof Amsterdam inzake navorderingsaanslagen inkomstenbelasting
In deze zaak heeft belanghebbende, een individu te [Z], beroep in cassatie ingesteld tegen de uitspraak van het Gerechtshof Amsterdam van 7 april 2020. Deze uitspraak betrof de navorderingsaanslagen in de inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen voor de jaren 2010 tot en met 2013, alsook de daarbij gegeven boetebeschikkingen. Daarnaast ging het om de navorderingsaanslagen inkomensafhankelijke bijdrage Zorgverzekeringswet voor de jaren 2010, 2012 en 2013, en de beschikkingen inzake heffings- en belastingrente. De Hoge Raad heeft de klachten van belanghebbende beoordeeld, maar kwam tot de conclusie dat deze niet konden leiden tot vernietiging van de uitspraak van het Hof. De Hoge Raad was van mening dat het niet nodig was om te motiveren waarom deze klachten niet gegrond waren, aangezien de vragen die aan de orde waren niet van belang waren voor de eenheid of ontwikkeling van het recht, zoals bedoeld in artikel 81, lid 1, van de Wet op de rechterlijke organisatie. De Hoge Raad heeft ook geen aanleiding gezien om een veroordeling in de proceskosten uit te spreken. Uiteindelijk verklaarde de Hoge Raad het beroep in cassatie ongegrond. Dit arrest is gewezen door vice-president R.J. Koopman als voorzitter, samen met raadsheren M.A. Fierstra en P.A.G.M. Cools, en werd openbaar uitgesproken op 15 januari 2021.