ECLI:NL:HR:2021:57
Hoge Raad
- Cassatie
- Rechtspraak.nl
Cassatie tegen naheffingsaanslag belasting personenauto’s en motorrijwielen
In deze zaak heeft de Hoge Raad op 15 januari 2021 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure die was ingesteld door [X] V.O.F. tegen de Staatssecretaris van Financiën. De zaak betreft een beroep in cassatie tegen een uitspraak van het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden van 14 januari 2020, waarin het hoger beroep van belanghebbende tegen een eerdere uitspraak van de Rechtbank Noord-Nederland werd behandeld. De Rechtbank had een naheffingsaanslag in de belasting van personenauto’s en motorrijwielen opgelegd aan belanghebbende.
Belanghebbende heeft in cassatie verschillende middelen voorgesteld tegen de uitspraak van het Hof. De Staatssecretaris heeft hierop een verweerschrift ingediend. De Hoge Raad heeft de ingediende middelen beoordeeld en geconcludeerd dat deze niet kunnen leiden tot vernietiging van de uitspraak van het Hof. De Hoge Raad heeft daarbij aangegeven dat het niet nodig is om te motiveren waarom tot dit oordeel is gekomen, aangezien de beoordeling van de middelen niet vereist dat er antwoorden worden gegeven op vragen die van belang zijn voor de eenheid of de ontwikkeling van het recht, zoals vermeld in artikel 81, lid 1, van de Wet op de rechterlijke organisatie.
De Hoge Raad heeft ook geen aanleiding gezien om een veroordeling in de proceskosten uit te spreken. Uiteindelijk heeft de Hoge Raad het beroep in cassatie ongegrond verklaard. Deze uitspraak is gedaan door de vice-president M.E. van Hilten als voorzitter, samen met de raadsheren E.N. Punt en P.M.F. van Loon, en is openbaar uitgesproken op 15 januari 2021.