ECLI:NL:HR:2021:57

Hoge Raad

Datum uitspraak
15 januari 2021
Publicatiedatum
14 januari 2021
Zaaknummer
20/00486
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Cassatie
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Cassatie tegen naheffingsaanslag belasting personenauto’s en motorrijwielen

In deze zaak heeft de Hoge Raad op 15 januari 2021 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure die was ingesteld door [X] V.O.F. tegen de Staatssecretaris van Financiën. De zaak betreft een beroep in cassatie tegen een uitspraak van het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden van 14 januari 2020, waarin het hoger beroep van belanghebbende tegen een eerdere uitspraak van de Rechtbank Noord-Nederland werd behandeld. De Rechtbank had een naheffingsaanslag in de belasting van personenauto’s en motorrijwielen opgelegd aan belanghebbende.

Belanghebbende heeft in cassatie verschillende middelen voorgesteld tegen de uitspraak van het Hof. De Staatssecretaris heeft hierop een verweerschrift ingediend. De Hoge Raad heeft de ingediende middelen beoordeeld en geconcludeerd dat deze niet kunnen leiden tot vernietiging van de uitspraak van het Hof. De Hoge Raad heeft daarbij aangegeven dat het niet nodig is om te motiveren waarom tot dit oordeel is gekomen, aangezien de beoordeling van de middelen niet vereist dat er antwoorden worden gegeven op vragen die van belang zijn voor de eenheid of de ontwikkeling van het recht, zoals vermeld in artikel 81, lid 1, van de Wet op de rechterlijke organisatie.

De Hoge Raad heeft ook geen aanleiding gezien om een veroordeling in de proceskosten uit te spreken. Uiteindelijk heeft de Hoge Raad het beroep in cassatie ongegrond verklaard. Deze uitspraak is gedaan door de vice-president M.E. van Hilten als voorzitter, samen met de raadsheren E.N. Punt en P.M.F. van Loon, en is openbaar uitgesproken op 15 januari 2021.

Uitspraak

HOGE RAAD DER NEDERLANDEN
BELASTINGKAMER
Nummer20/00486
Datum15 januari 2021
ARREST
in de zaak van
[X] V.O.F. te [Z] (hierna: belanghebbende)
tegen
de STAATSSECRETARIS VAN FINANCIËN
op het beroep in cassatie tegen de uitspraak van het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden van 14 januari 2020, nr. 18/00651, op het hoger beroep van belanghebbende tegen een uitspraak van de Rechtbank Noord-Nederland (nr. LEE 17/3730) betreffende een aan belanghebbende opgelegde naheffingsaanslag in de belasting van personenauto’s en motorrijwielen.

1.Geding in cassatie

Belanghebbende heeft tegen de uitspraak van het Hof beroep in cassatie ingesteld en daarbij een aantal middelen voorgesteld.
De Staatssecretaris heeft een verweerschrift ingediend.

2.Beoordeling van de middelen

De Hoge Raad heeft de middelen over de uitspraak van het Hof beoordeeld. De uitkomst hiervan is dat deze middelen niet kunnen leiden tot vernietiging van die uitspraak. De Hoge Raad hoeft niet te motiveren waarom hij tot dit oordeel is gekomen. Bij de beoordeling van deze middelen is het namelijk niet nodig om antwoord te geven op vragen die van belang zijn voor de eenheid of de ontwikkeling van het recht (zie artikel 81, lid 1, van de Wet op de rechterlijke organisatie).

3.Proceskosten

De Hoge Raad ziet geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten.

4.Beslissing

De Hoge Raad verklaart het beroep in cassatie ongegrond.
Dit arrest is gewezen door de vice-president M.E. van Hilten als voorzitter, en de raadsheren E.N. Punt en P.M.F. van Loon, in tegenwoordigheid van de waarnemend griffier E. Cichowski, en in het openbaar uitgesproken op 15 januari 2021.