In deze zaak heeft de Hoge Raad op 9 april 2021 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure waarbij eiseressen, bestaande uit een ontbonden vennootschap onder firma en een commanditaire vennootschap, in cassatie zijn gegaan tegen eerdere arresten van het gerechtshof Den Haag. De zaak betreft de voortzetting van een vennootschap onder firma door een commanditaire vennootschap en de toepassing van kwekersrecht in relatie tot teeltmateriaal, onder de Zaaizaad- en plantgoedwet en het communautaire kwekersrecht. De Hoge Raad heeft de klachten van eiseressen over de arresten van het hof beoordeeld en geconcludeerd dat deze klachten niet kunnen leiden tot vernietiging van de arresten. De Hoge Raad heeft daarbij geen motivering hoeven geven, omdat de vragen die aan de orde zijn niet van belang zijn voor de eenheid of ontwikkeling van het recht, zoals bedoeld in artikel 81 lid 1 van de Wet op de rechterlijke organisatie. De Hoge Raad heeft het cassatieberoep verworpen en eiseressen in de kosten van het geding in cassatie veroordeeld, die aan de zijde van de verweerster op nihil zijn begroot.