ECLI:NL:HR:2021:487

Hoge Raad

Datum uitspraak
30 maart 2021
Publicatiedatum
26 maart 2021
Zaaknummer
18/05008
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Cassatie
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bevoegdheid van het hof bij klaagschrift inzake beslag ex art. 94a Sv

In deze zaak gaat het om een cassatieberoep tegen een beschikking van het gerechtshof Den Haag, waarbij het hof zich onbevoegd verklaarde om kennis te nemen van een klaagschrift van de klager. De klager, die in verband met faillissementsfraude was veroordeeld, had een klaagschrift ingediend over het beslag dat op zijn goederen was gelegd. Het hof oordeelde dat de rechtbank Rotterdam het bevoegde gerecht was, omdat het beslag mede was gelegd op grond van artikel 94a, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering (Sv). De Hoge Raad oordeelt echter dat het hof ten onrechte heeft geoordeeld dat het onbevoegd was. Het hof had moeten erkennen dat het beslag ook was gelegd op grond van artikel 94a, eerste lid, Sv, en dat het hof zelf bevoegd was om het klaagschrift te behandelen. De Hoge Raad vernietigt de beschikking van het hof en wijst de zaak terug naar het gerechtshof Den Haag voor verdere behandeling.

Uitspraak

HOGE RAAD DER NEDERLANDEN
STRAFKAMER
Nummer18/05008 B
Datum30 maart 2021
BESCHIKKING
op het beroep in cassatie tegen een beschikking van het gerechtshof Den Haag van 15 november 2018, nummer AV 001040-17, op een klaagschrift als bedoeld in artikel 552a van het Wetboek van Strafvordering, ingediend
door
[klager] ,
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1966,
hierna: de klager.

1.Procesverloop in cassatie

Het beroep is ingesteld door de klager. Namens deze heeft I.T.H.L. van de Bergh, advocaat te Maastricht, bij schriftuur een cassatiemiddel voorgesteld. De schriftuur is aan deze beschikking gehecht en maakt daarvan deel uit.
De advocaat-generaal A.E. Harteveld heeft geconcludeerd tot vernietiging van de bestreden beschikking en tot terugwijzing van de zaak naar het gerechtshof Den Haag teneinde op het bestaande klaagschrift opnieuw te worden behandeld en afgedaan.

2.Beoordeling van het cassatiemiddel

2.1
Het cassatiemiddel klaagt over het oordeel van het hof dat het onbevoegd is kennis te nemen van het klaagschrift en dat de rechtbank Rotterdam het bevoegde gerecht is.
2.2
De stukken van het geding houden, voor zover voor de beoordeling van het cassatiemiddel van belang, het volgende in:
- in het kader van een strafrechtelijk onderzoek tegen de klager ter zake van faillissementsfraude is op 30 maart 2010 op grond van artikel 94a lid 1 en lid 2 van het Wetboek van Strafvordering (hierna: Sv) onder hem beslag gelegd op aan de klager toebehorende voorwerpen, waaronder een televisie, een afstandsbediening en een speakerset;
- in de strafzaak is de klager bij onherroepelijk geworden arrest van het gerechtshof Den Haag van 19 november 2014 ter zake van - kort gezegd - faillissementsfraude veroordeeld tot een deels voorwaardelijke gevangenisstraf;
- in de ontnemingszaak is aan de klager bij onherroepelijk geworden beslissing van de rechtbank Rotterdam van 3 april 2014 een betalingsverplichting van € 2.905 opgelegd;
- namens de klager is op 18 juli 2017 ter griffie van het gerechtshof Den Haag op grond van artikel 552a Sv een klaagschrift ingediend strekkende tot teruggave aan de klager van het geldbedrag dat de inmiddels vervreemde inbeslaggenomen voorwerpen hebben opgebracht, met rentebaten;
- het klaagschrift is op 18 oktober 2018 behandeld in de raadkamer van het gerechtshof Den Haag.
2.3.1
Het namens de klager ingediende klaagschrift houdt onder meer het volgende in:
“In opgemelde aangelegenheid werd op 30 maart 2010 onder klager een Bang & Olufsen TV, afstandsbediening en speakerset in conservatoir beslag genomen. Deze goederen zijn in de jaren nadien vervreemd en hebben een bedrag van € 13.696,01 opgebracht. Het beslag rust thans op dit geldbedrag en de daaruit voortvloeiende rentebaten ter hoogte van een voor klager onbekend bedrag.
De straf- en ontnemingsprocedure van klager zijn al enige tijd geleden onherroepelijk geworden. Aan klager is een ontnemingsmaatregel van € 2.905,- opgelegd. In de strafzaak is geen geldboete opgelegd. Bij deze stand van zaken bestaat er naar het oordeel van klager geen strafvorderlijk belang meer bij voortduring van het beslag voor zover dat het bedrag van € 2.905,- te boven gaat.
Bij de afwikkeling van het beslag ontving klager een tweetal brieven van het Openbaar Ministerie (...). Het Openbaar Ministerie stelt zich klaarblijkelijk op het standpunt dat niet over kan worden gegaan tot teruggave van een belangrijk gedeelte van het beslag, nu de strafzaak van de zus van klager nog niet onherroepelijk is geworden. Volgens het Openbaar Ministerie zou het beslag op de goederen van klager tevens zijn gelegd ten behoeve van de strafzaak van de zus van klager. (...)
Naar inzien van klager bestaat er geen enkel belang van strafvordering dan wel enig ander belang dat zich zou verzetten tegen teruggave van het bedrag van (13.696,01 - 2905,- =) € 10.791,01 plus rente. Klager heeft er dan ook recht op en belang bij om Uw Hof te benaderen met een verzoek tot teruggave. Dat is ook de reden waarom thans dit klaagschrift wordt ingediend.
Klager is ontvankelijk in zijn verzoek nu de strafzaak waarin het beslag volgens het Openbaar Ministerie rust nog niet onherroepelijk is geworden.
Klager verzoekt Uw Hof het beklag gegrond te verklaren alsmede verzoekt klager Uw Hof een last te geven strekkende tot teruggave van voornoemd geldbedrag met rentebaten aan klager.”
2.3.2
Het proces-verbaal van de behandeling van het klaagschrift in raadkamer houdt, voor zover in cassatie van belang, het volgende in:
“Daartoe in de gelegenheid gesteld licht de raadsvrouw vervolgens het klaagschrift toe:
Anders dan de advocaat-generaal zijn wij van mening dat uw hof bevoegd is kennis te nemen van het klaagschrift.
Uw hof is bevoegd gelet op de nog niet onherroepelijke ontnemingszaak van de zus van klager.
Klager is van mening dat de Bang en Olufsen kleurentelevisie en de 4 speakersets aan hem toebehoorden. Deze goederen zijn onder klager in beslaggenomen. Derhalve had daar geen conservatoir beslag op kunnen worden gelegd tot bewaring van het recht tot verhaal van een aan zijn zus op te leggen ontnemingsmaatregel en/of schadevergoedingsmaatregel.
Op vragen van de voorzitter legt de klager een verklaring af, inhoudende:
De genoemde goederen stonden in mijn woning. Ik woonde op het adres [a-straat 1] te [plaats] . Mijn zus woonde op het adres [b-straat 1] . Het waren twee separate woonlagen. Wij hadden ook twee aparte voordeuren. Ik woonde in het penthouse. Mijn zus haar appartement lag een etage lager.”
2.3.3
Het hof heeft zich onbevoegd verklaard tot kennisneming van het klaagschrift en bepaald dat de griffier de zaak naar de rechtbank Rotterdam zal doorzenden. Het hof heeft daartoe het volgende overwogen:
"7. Het hof stelt voorop dat ingevolge het bepaalde in artikel 552a, derde lid, van het Wetboek van Strafvordering, het klaagschrift moet worden ingediend ter griffie van het gerecht in feitelijke aanleg waarvoor de zaak wordt vervolgd of het laatst werd vervolgd.
8. Uit de stukken en het verhandelde in raadkamer leidt het hof af dat de gelegde beslagen in de onderhavige zaak mede zijn gelegd op grond van het bepaalde in artikel 94a, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering en derhalve mede dienen tot bewaring van het recht tot verhaal voor een op te leggen verplichting tot betaling van een geldbedrag aan de Staat ter ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel.
9. Het hof stelt vast dat het hoger beroep in de ontnemingszaak door klager is ingetrokken voordat een behandeling in hoger beroep heeft plaatsgevonden.
Aangezien de beslagen waarvan klager de opheffing verlangt mede zijn gelegd uit hoofde van het tweede lid van artikel 94a van het Wetboek van Strafvordering en de rechtbank in de ontnemingszaak van klager heeft te gelden als het gerecht, dat in hoogste feitelijke aanleg de beslissing heeft genomen, is het hof van oordeel dat het hof te dezen onbevoegd is om van het klaagschrift kennis te nemen.
Het hof zal bepalen dat de griffier het klaagschrift zal doorzenden naar het bevoegde gerecht, te weten de rechtbank Rotterdam.”
2.4
Bij de beoordeling van het cassatiemiddel zijn de volgende bepalingen van belang:
- artikel 94a leden 1 en 2 Sv:
“1. In geval van verdenking van een misdrijf, waarvoor een geldboete van de vijfde categorie kan worden opgelegd, kunnen voorwerpen inbeslaggenomen worden tot bewaring van het recht tot verhaal voor een ter zake van dat misdrijf op te leggen geldboete.
2. In geval van verdenking van of veroordeling wegens een misdrijf, waarvoor een geldboete van de vijfde categorie kan worden opgelegd, kunnen voorwerpen in beslag genomen worden tot bewaring van het recht tot verhaal voor een naar aanleiding van dat misdrijf op te leggen verplichting tot betaling van een geldbedrag aan de staat ter ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel.”
- artikel 552a lid 3 Sv, voor zover hier van belang:
“Het klaagschrift (...) wordt zo spoedig mogelijk na de inbeslagneming van de voorwerpen (...) ingediend ter griffie van het gerecht in feitelijke aanleg, waarvoor de zaak wordt vervolgd of het laatst werd vervolgd. (...)”
2.5
Het hof heeft geoordeeld dat het onbevoegd is om van het klaagschrift kennis te nemen en dat de rechtbank Rotterdam het bevoegde gerecht is, omdat het beslag mede is gelegd op grond van artikel 94a lid 2 Sv en de rechtbank in de ontnemingszaak tegen de klager heeft te gelden als het gerecht waarvoor de zaak in laatste feitelijke aanleg werd vervolgd. Met dit oordeel heeft het hof miskend dat het beslag daarnaast was gelegd op grond van artikel 94a lid 1 Sv en dat het hof zelf heeft te gelden als het gerecht waarvoor de strafzaak in laatste feitelijke aanleg werd vervolgd. Dat betekent dat (ook) het hof bevoegd was tot kennisneming van het klaagschrift.
Nu de ontnemingszaak niet meer bij de rechtbank aanhangig is, kan het hof het klaagschrift (ook voor zover het beslag is gelegd op grond van artikel 94a lid 2 Sv) zelf behandelen en afdoen. (Vgl. HR 8 december 2015, ECLI:NL:HR:2015:3499, rechtsoverweging 3.3.)
2.6
Het cassatiemiddel slaagt.

3.Beslissing

De Hoge Raad:
- vernietigt de beschikking van het hof;
- wijst de zaak terug naar het gerechtshof Den Haag, opdat de zaak opnieuw wordt behandeld en afgedaan.
Deze beschikking is gegeven door de vice-president V. van den Brink als voorzitter, en de raadsheren Y. Buruma en J.C.A.M. Claassens, in bijzijn van de waarnemend griffier H.J.S. Kea, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van
30 maart 2021.