ECLI:NL:HR:2021:447

Hoge Raad

Datum uitspraak
26 maart 2021
Publicatiedatum
25 maart 2021
Zaaknummer
20/01329
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Verbintenissenrecht
Procedures
  • Cassatie
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Cassatie over fatale termijn in aannemingsovereenkomst en vaststellingsovereenkomst

In deze zaak heeft de Hoge Raad op 26 maart 2021 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure die was ingesteld door Krimpense Kozijnen Handel B.V. (KKH) tegen een arrest van het gerechtshof Den Haag van 7 januari 2020. KKH, vertegenwoordigd door advocaat J. van Weerden, had beroep in cassatie ingesteld tegen de beslissing van het hof, waarbij het hof de eerdere vonnissen van de kantonrechter te Dordrecht had bekrachtigd. De verweerders in cassatie, gezamenlijk aangeduid als [verweerders] en vertegenwoordigd door advocaat A. Knigge, dienden een verweerschrift in ter verwerping van het cassatieberoep.

De Hoge Raad heeft de klachten van KKH over het arrest van het hof beoordeeld. De kern van de zaak betrof de vraag of er een fatale termijn was overeengekomen in de context van een aannemingsovereenkomst en een vaststellingsovereenkomst. De Hoge Raad oordeelde dat de klachten van KKH niet konden leiden tot vernietiging van het arrest van het hof. Dit oordeel werd gegeven zonder dat de Hoge Raad verdere motivering diende te geven, aangezien de vragen die aan de orde waren niet van belang waren voor de eenheid of ontwikkeling van het recht, zoals bedoeld in artikel 81 lid 1 van de Wet op de rechterlijke organisatie.

In de beslissing heeft de Hoge Raad het beroep van KKH verworpen en KKH veroordeeld in de kosten van het geding in cassatie, die aan de zijde van de verweerders zijn begroot op € 902,34 aan verschotten en € 2.200,-- voor salaris, vermeerderd met wettelijke rente indien KKH deze kosten niet binnen veertien dagen na de uitspraak heeft voldaan.

Uitspraak

HOGE RAAD DER NEDERLANDEN
CIVIELE KAMER
Nummer20/01329
Datum26 maart 2021
ARREST
In de zaak van
KRIMPENSE KOZIJNEN HANDEL B.V.,
gevestigd te Krimpen aan den IJssel,
EISERES tot cassatie,
hierna: KKH,
advocaat: J. van Weerden,
tegen
1. [verweerder 1],
wonende te [woonplaats],
2. [verweerster 2],
wonende te [woonplaats],
3. [verweerster 3] V.O.F.,
gevestigd te [vestigingsplaats],
VERWEERDERS in cassatie,
hierna gezamenlijk: [verweerders],
advocaat: A. Knigge.
1. Procesverloop
Voor het verloop van het geding in feitelijke instanties verwijst de Hoge Raad naar:
de vonnissen in de zaak 5833301 \ CV EXPL 17-2362 van de kantonrechter te Dordrecht van 18 mei 2017 en 18 januari 2018;
de arresten in de zaak 200.242.848/01 van het gerechtshof Den Haag van 23 oktober 2018 en 7 januari 2020.
KKH heeft tegen het arrest van het hof van 7 januari 2020 beroep in cassatie ingesteld.
[verweerders] hebben een verweerschrift tot verwerping ingediend.
De zaak is voor [verweerders] toegelicht door hun advocaat en S. Hogendoorn.
De conclusie van de Advocaat-Generaal G.R.B. van Peursem strekt tot verwerping van het cassatieberoep.
De advocaat van KKH heeft schriftelijk op die conclusie gereageerd.

2.Beoordeling van het middel

De Hoge Raad heeft de klachten over het arrest van het hof beoordeeld. De uitkomst hiervan is dat deze klachten niet kunnen leiden tot vernietiging van dat arrest. De Hoge Raad hoeft niet te motiveren waarom hij tot dit oordeel is gekomen. Bij de beoordeling van deze klachten is het namelijk niet nodig om antwoord te geven op vragen die van belang zijn voor de eenheid of de ontwikkeling van het recht (zie artikel 81 lid 1 van de Wet op de rechterlijke organisatie).

3.Beslissing

De Hoge Raad:
  • verwerpt het beroep;
  • veroordeelt KKH in de kosten van het geding in cassatie, tot op deze uitspraak aan de zijde van [verweerders] begroot op € 902,34 aan verschotten en € 2.200,-- voor salaris, vermeerderd met de wettelijke rente over deze kosten indien KKH deze niet binnen veertien dagen na heden heeft voldaan.
Dit arrest is gewezen door de raadsheren A.M.J. van Buchem-Spapens, als voorzitter, G. Snijders en A.E.B. ter Heide, en in het openbaar uitgesproken door de raadsheer M.J. Kroeze op
26 maart 2021.