ECLI:NL:HR:2021:428

Hoge Raad

Datum uitspraak
23 maart 2021
Publicatiedatum
19 maart 2021
Zaaknummer
19/04584
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Cassatie
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Cassatie over oplegging van taakstraf aan verdachte woonachtig in Litouwen na poging tot diefstal

In deze zaak heeft de Hoge Raad op 23 maart 2021 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure tegen een arrest van het gerechtshof Amsterdam. De verdachte, die in Litouwen woont, was eerder veroordeeld tot een gevangenisstraf van vier weken voor het medeplegen van een poging tot diefstal door middel van braak. Het hof had overwogen dat de tenuitvoerlegging van een taakstraf in Litouwen 'vooralsnog niet realiseerbaar lijkt', wat leidde tot de beslissing om een gevangenisstraf op te leggen. De Hoge Raad herhaalt echter dat de enkele omstandigheid dat de verdachte in een andere EU-lidstaat woont, niet in de weg staat aan de oplegging van een taakstraf. De Hoge Raad oordeelt dat het hof onvoldoende heeft gemotiveerd waarom een gevangenisstraf passend zou zijn, gezien de mogelijkheid van een taakstraf in Nederland. De Hoge Raad vernietigt de uitspraak van het hof, maar uitsluitend wat betreft de strafoplegging, en wijst de zaak terug naar het gerechtshof Amsterdam voor herbehandeling van de straf.

Uitspraak

HOGE RAAD DER NEDERLANDEN
STRAFKAMER
Nummer19/04584
Datum23 maart 2021
ARREST
op het beroep in cassatie tegen een arrest van het gerechtshof Amsterdam van 30 september 2019, nummer 23-000914-18, in de strafzaak
tegen
[verdachte],
geboren te onbekend (de Hoge Raad begrijpt: [geboorteplaats]) op [geboortedatum] 1989,
hierna: de verdachte.

1.Procesverloop in cassatie

Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze heeft R. van Leusden, advocaat te Amsterdam, bij schriftuur een cassatiemiddel voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De advocaat-generaal A.E. Harteveld heeft geconcludeerd tot vernietiging van de bestreden uitspraak, maar uitsluitend wat betreft de strafoplegging, en tot terugwijzing van de zaak naar het gerechtshof Amsterdam, teneinde in zoverre op het bestaande beroep opnieuw te worden berecht en afgedaan.

2.Beoordeling van het cassatiemiddel

2.1
Het cassatiemiddel klaagt over de strafoplegging en richt zich in het bijzonder tegen het oordeel van het hof dat een gevangenisstraf passend en geboden is omdat tenuitvoerlegging van een taakstraf in Litouwen “vooralsnog niet realiseerbaar lijkt”.
2.2.1
Het proces-verbaal van de terechtzitting in hoger beroep houdt onder meer het volgende in:
“De raadsvrouw deelt mede:
De verdachte woont momenteel met zijn gezin in Litouwen. Hij woonde destijds in Nederland, omdat hij in de haven in Rotterdam werkte. Toen hij daar niet meer kon werken is hij terug naar Litouwen gegaan. Hij is op dit moment niet van plan om terug te komen.
(...)
De advocaat-generaal deelt mede:
(...)
Ten aanzien van de strafmaat heb ik het evaluatierapport bestudeerd met betrekking tot de overdracht ter executie aan Litouwen. In het verleden is er een zaak overgedragen door de Nederlandse autoriteiten, maar deze is door Litouwen geweigerd. Ik durf daarom niet te zeggen dat een overdracht aan Litouwen succesvol gaat zijn.
Ik vraag om vernietiging van het vonnis en ik vorder een gevangenisstraf voor de duur van 4 weken. Hierbij heb ik gekeken naar de richtlijnen en rekening gehouden met de onmogelijkheid een werkstraf te executeren in Litouwen. Ik ben van mening dat de verdachte niet zonder straf mag wegkomen.”
2.2.2
Blijkens het proces-verbaal van de terechtzitting in hoger beroep heeft de raadsvrouw van de verdachte aldaar het woord gevoerd overeenkomstig de in het procesdossier gevoegde pleitnota. Deze pleitnota houdt onder meer in:
“Persoonlijke omstandigheden
13. Client is vertrokken uit Nederland en terug bij zijn familie en gezin in Litouwen. Hij heeft daar drie kinderen.
14. Enkele omstandigheid dat een verdachte in een andere lidstaat woonachtig is, staat niet in de weg aan oplegging van een taakstraf. Gelet op het toepasselijke juridisch kader (WETS en Kaderbesluit) belet die enkele omstandigheid immers op zichzelf niet de tenuitvoerlegging in een andere lidstaat. Zie HR 15 januari 2019, ECLI:NL:HR:2019:46.”
2.2.3
Blijkens voormeld proces-verbaal heeft de raadsvrouw in aanvulling hierop het volgende aangevoerd:
“De enkele weigering van Litouwen hoeft niet aan overdracht in de weg te staan. Indien er een gevangenisstraf wordt opgelegd, is er ook sprake van een strafoverdracht. Dit kan bij zowel een taakstraf als bij een gevangenisstraf een probleem opleveren. Indien u wel tot een bewezenverklaring komt, verzoek ik u om een geheel voorwaardelijke straf op te leggen.”
2.2.4
Het hof heeft de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van vier weken. Het bestreden arrest houdt ten aanzien van de strafoplegging het volgende in:
“De politierechter heeft de verdachte voor het in eerste aanleg bewezen verklaarde veroordeeld tot een taakstraf voor de duur van 60 uren, te vervangen door 30 dagen hechtenis.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat de verdachte voor het ten laste gelegde zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 4 weken.
Het hof heeft in hoger beroep de op te leggen straf bepaald op grond van de ernst van het feit en de omstandigheden waaronder dit is begaan en gelet op de persoon van de verdachte. Het hof heeft daarbij in het bijzonder het volgende in beschouwing genomen.
De verdachte heeft zich samen met de medeverdachte schuldig gemaakt aan een poging tot diefstal door middel van braak in een auto. Dit is een zeer ergerlijk feit, dat naast schade vaak veel hinder met zich meebrengt. Dergelijke feiten veroorzaken bovendien gevoelens van onveiligheid in de samenleving en met name bij de benadeelden. Het hof rekent dit de verdachte aan.
Gelet op de ter terechtzitting in hoger beroep gegeven toelichting van de advocaat-generaal ten aanzien van de executie van een taakstraf in Litouwen, is het hof van oordeel dat een taakstraf vooralsnog niet realiseerbaar lijkt. Alles afwegende acht het hof een gevangenisstraf van na te melden duur passend en geboden.”
2.3.1
De enkele omstandigheid dat de verdachte in een andere lidstaat van de Europese Unie dan Nederland woonachtig is, staat niet in de weg aan de oplegging van een taakstraf. Gelet op het toepasselijke juridisch kader - de Wet wederzijdse erkenning en tenuitvoerlegging vrijheidsbenemende en voorwaardelijke sancties en het Kaderbesluit 2008/947/JBZ inzake de toepassing van het beginsel van de wederzijdse erkenning op vonnissen en proeftijdbeslissingen met het oog op het toezicht op proeftijdvoorwaarden en alternatieve straffen - belet die enkele omstandigheid immers op zichzelf niet de tenuitvoerlegging van een in Nederland opgelegde taakstraf in een andere lidstaat. Geen rechtsregel staat er echter aan in de weg dat de rechter bij de beantwoording van de vraag of oplegging van een taakstraf aangewezen is, mede betrekt of een reëel vooruitzicht bestaat dat die straf ook zal (kunnen) worden tenuitvoergelegd. (Vgl. HR 15 januari 2019, ECLI:NL:HR:2019:46.)
2.3.2
Het kennelijke oordeel van het hof dat een gevangenisstraf passend en geboden is omdat er geen reëel vooruitzicht bestaat dat een taakstraf zal kunnen worden tenuitvoergelegd nu de tenuitvoerlegging daarvan in Litouwen “vooralsnog niet realiseerbaar lijkt”, is niet zonder meer begrijpelijk. Het Hof heeft daarbij immers slechts verwezen naar de toelichting van de Advocaat-Generaal die niet meer inhoudt dan: “In het verleden is er een zaak overgedragen door de Nederlandse autoriteiten, maar deze is door Litouwen geweigerd. Ik durf daarom niet te zeggen dat een overdracht aan Litouwen succesvol gaat zijn.”.
2.4
Het cassatiemiddel slaagt.

3.Beslissing

De Hoge Raad:
- vernietigt de uitspraak van het hof, maar uitsluitend wat betreft de strafoplegging;
- wijst de zaak terug naar het gerechtshof Amsterdam, opdat de zaak ten aanzien daarvan opnieuw wordt berecht en afgedaan;
- verwerpt het beroep voor het overige.
Dit arrest is gewezen door de vice-president J. de Hullu als voorzitter, en de raadsheren E.S.G.N.A.I. van de Griend en M. Kuijer, in bijzijn van de waarnemend griffier E. Schnetz, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van
23 maart 2021.