ECLI:NL:HR:2021:410
Hoge Raad
- Cassatie
- Rechtspraak.nl
Cassatie tegen uitspraak Gerechtshof 's-Hertogenbosch inzake BTW-compensatiefonds
In deze zaak heeft belanghebbende, een persoon of entiteit aangeduid als [X] te [Z], beroep in cassatie ingesteld tegen de uitspraak van het Gerechtshof 's-Hertogenbosch van 25 april 2019, met nummer 17/00847. Dit hoger beroep volgde op een eerdere uitspraak van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant, die betrekking had op een beschikking voor het jaar 2010, zoals bedoeld in artikel 9, lid 4, van de Wet op het BTW-compensatiefonds. De Staatssecretaris van Financiën was de tegenpartij in deze procedure.
Tijdens de cassatieprocedure heeft belanghebbende verschillende middelen voorgesteld tegen de uitspraak van het Hof. De Staatssecretaris heeft hierop een verweerschrift ingediend, waarna belanghebbende een conclusie van repliek heeft ingediend. De Hoge Raad heeft de ingediende middelen beoordeeld, maar kwam tot de conclusie dat deze niet konden leiden tot vernietiging van de uitspraak van het Hof. De Hoge Raad heeft geen verdere motivering gegeven voor dit oordeel, aangezien het niet nodig was om vragen te beantwoorden die van belang zijn voor de eenheid of ontwikkeling van het recht, zoals vermeld in artikel 81, lid 1, van de Wet op de rechterlijke organisatie.
De Hoge Raad heeft ook geen aanleiding gezien om een veroordeling in de proceskosten uit te spreken. Uiteindelijk heeft de Hoge Raad het beroep in cassatie ongegrond verklaard. Dit arrest is uitgesproken op 19 maart 2021 door de vice-president M.E. van Hilten, samen met de raadsheren E.N. Punt en E.F. Faase, in aanwezigheid van de waarnemend griffier E. Cichowski.