Uitspraak
GERECHTSHOF ’s-HERTOGENBOSCH
1.Ontstaan en loop van het geding
2.Feiten
3.Geschil, alsmede standpunten en conclusies van partijen
4.Gronden
5.Beslissing
bevestigtde uitspraak van de Rechtbank.
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
In deze zaak gaat het om een hoger beroep van de Gemeente Meierijstad tegen een uitspraak van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant over de toekenning van een bijdrage uit het BTW-compensatiefonds (BCF) voor het jaar 2010. De Inspecteur van de Belastingdienst had een BCF-beschikking afgegeven, waartegen de gemeente bezwaar had gemaakt. De Rechtbank had het beroep van de gemeente gegrond verklaard en de bijdrage vastgesteld op een hoger bedrag dan de Inspecteur had voorgesteld. De gemeente stelde dat de activiteiten van het cultureel jongerencentrum, dat zij exploiteert, niet onder de uitsluitingsgrond van de Wet BCF vallen, terwijl de Inspecteur van mening was dat de gemeente de goederen en diensten ten dele in het kader van haar onderneming had gebruikt.
Tijdens de zitting op 25 januari 2019 heeft het Hof de argumenten van beide partijen gehoord. De gemeente stelde dat de verworven goederen en diensten volledig anders dan in het kader van een onderneming zijn gebruikt, terwijl de Inspecteur betoogde dat er sprake was van economische activiteiten die onder de omzetbelasting vallen. Het Hof oordeelde dat de activiteiten van het jongerencentrum, waaronder de verkoop van consumpties en verhuur van ruimtes, als economische activiteiten moeten worden aangemerkt, waardoor de gemeente geen recht heeft op BTW-compensatie. Het Hof bevestigde de uitspraak van de Rechtbank en oordeelde dat de gemeente niet in aanmerking komt voor de gevraagde bijdrage uit het BCF.