Uitspraak
1.Geding in cassatie
Belanghebbende heeft een conclusie van repliek ingediend.
Hoge Raad
In deze zaak heeft [X] B.V. beroep in cassatie ingesteld tegen de uitspraak van het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden van 26 mei 2020, nr. 18/00473. Dit hoger beroep volgde op een eerdere uitspraak van de Rechtbank Gelderland (nr. AWB 17/5527) die betrekking had op een vergoeding van kosten van rechtsbijstand en immateriële schade wegens overschrijding van de redelijke termijn, toegekend op basis van artikel 7:15, lid 2, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). De belanghebbende, [X] B.V., heeft in cassatie verschillende middelen voorgesteld tegen de uitspraak van het Hof.
De Staatssecretaris van Financiën heeft een verweerschrift ingediend, waarop de belanghebbende een conclusie van repliek heeft gegeven. De Hoge Raad heeft de ingediende middelen beoordeeld en geconcludeerd dat deze niet kunnen leiden tot vernietiging van de uitspraak van het Hof. De Hoge Raad heeft daarbij aangegeven dat het niet nodig is om te motiveren waarom tot dit oordeel is gekomen, aangezien de beoordeling van de middelen niet vereist dat er antwoorden worden gegeven op vragen die van belang zijn voor de eenheid of ontwikkeling van het recht, zoals vermeld in artikel 81, lid 1, van de Wet op de rechterlijke organisatie.
De Hoge Raad heeft ook geen aanleiding gezien om een veroordeling in de proceskosten uit te spreken. Uiteindelijk heeft de Hoge Raad het beroep in cassatie ongegrond verklaard. Dit arrest is gewezen door de vice-president M.E. van Hilten als voorzitter, en de raadsheren E.N. Punt en P.M.F. van Loon, in tegenwoordigheid van de waarnemend griffier E. Cichowski, en is openbaar uitgesproken op 19 maart 2021.