Uitspraak
wonende te [woonplaats],
2.Beoordeling van het middel
3.Beslissing
12 maart 2021.
Hoge Raad
In deze zaak heeft de Hoge Raad op 12 maart 2021 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure betreffende de voortzetting van een crisismaatregel op basis van de Wet verplichte geestelijke gezondheidszorg (Wvggz). De zaak betreft een verzoeker, aangeduid als betrokkene, die in cassatie ging tegen een beschikking van de rechtbank Gelderland van 18 augustus 2020. De rechtbank had in die beschikking geoordeeld over de actuele gezondheidstoestand van betrokkene en of er sprake was van onmiddellijk dreigend ernstig nadeel als gevolg van een psychische stoornis.
De Hoge Raad verwijst in zijn uitspraak naar de beschikking van de rechtbank en constateert dat de officier van justitie in deze procedure niet is verschenen en geen verweerschrift heeft ingediend. De conclusie van de plaatsvervangend Procureur-Generaal was om het cassatieberoep te verwerpen. De Hoge Raad heeft de klachten van betrokkene over de beschikking van de rechtbank beoordeeld en is tot de conclusie gekomen dat deze klachten niet kunnen leiden tot vernietiging van de beschikking.
De Hoge Raad heeft in zijn beoordeling aangegeven dat het niet nodig is om te motiveren waarom het tot dit oordeel is gekomen, omdat de vragen die aan de orde zijn niet van belang zijn voor de eenheid of de ontwikkeling van het recht, zoals bedoeld in artikel 81 lid 1 van de Wet op de rechterlijke organisatie. Uiteindelijk heeft de Hoge Raad het beroep verworpen, waarmee de beschikking van de rechtbank in stand blijft.