ECLI:NL:HR:2021:360
Hoge Raad
- Cassatie
- Rechtspraak.nl
Cassatie over rioolheffing en opbrengstlimiet in de gemeente Oostzaan
In deze zaak heeft de Hoge Raad op 12 maart 2021 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure over de rioolheffing die aan belanghebbende, een inwoner van de gemeente Oostzaan, was opgelegd voor de jaren 2013, 2014 en 2015. De belanghebbende had beroep in cassatie ingesteld tegen de uitspraak van het Gerechtshof Amsterdam van 15 oktober 2019, waarin het Hof had geoordeeld over de rechtmatigheid van de aanslagen in de rioolheffing. De heffingsambtenaar van de gemeente Oostzaan had voor het jaar 2013 een aanslag opgelegd van € 284.550 en voor 2014 van € 288.533,70. De centrale vraag in deze procedure was of de geraamde baten van de rioolheffing de geraamde lasten overtroffen, wat zou leiden tot de onverbindendheid van de verordeningen op de heffing en invordering van de rioolheffing voor die jaren.
De Hoge Raad oordeelde dat het Hof ten onrechte de perceptiekosten en de kosten van het vegen van wegen had meegenomen bij de bepaling van de geraamde lasten. Deze kosten waren niet in de begroting van de gemeente verwerkt en mochten daarom niet worden meegenomen in de beoordeling van de opbrengstlimiet. De Hoge Raad concludeerde dat de geraamde baten voor 2013 meer dan 10% boven de geraamde lasten uitkwamen, wat leidde tot de algehele onverbindendheid van de Verordening 2013. Voor 2014 was er ook een overdekking, maar deze was minder dan 10%, waardoor de Verordening 2014 slechts partieel onverbindend werd verklaard. De aanslag voor 2014 werd verminderd tot € 259.691,85.
De Hoge Raad heeft het beroep in cassatie gegrond verklaard, de uitspraken van het Hof en de Rechtbank vernietigd, en het College van burgemeester en wethouders van de gemeente Oostzaan veroordeeld in de proceskosten van belanghebbende. Dit arrest is van belang voor de rechtsontwikkeling met betrekking tot de opbrengstlimiet in het bestuursrecht en belastingrecht.