Uitspraak
wonende te [woonplaats],
Procesverloop
2.Uitgangspunten en feiten
3.Beoordeling van het middel
4.Beslissing
8 januari 2021.
Hoge Raad
In deze zaak heeft verzoeker, de vader van een in 2006 geboren dochter, een verzoek ingediend tot toepassing van de wettelijke schuldsaneringsregeling. Dit verzoek werd afgewezen door de rechtbank, omdat verzoeker niet kon worden toegelaten zolang hij iedere maand een nieuwe schuld aangaat door zijn alimentatieverplichting van € 350,-- per maand. Verzoeker heeft in hoger beroep aangevoerd dat hij sinds mei 2018 probeert de alimentatieverplichting aangepast te krijgen en dat hij een oproep heeft ontvangen om in België ter zitting te verschijnen. Het hof heeft de zaak aangehouden om de uitkomst van deze zitting af te wachten, maar uiteindelijk geoordeeld dat het verzoek om schuldsanering niet toewijsbaar was, omdat er nog steeds een nieuwe schuld van € 300,-- per maand ontstaat.
De Hoge Raad heeft de arresten van het gerechtshof vernietigd en het geding verwezen naar het gerechtshof Den Haag. De Hoge Raad oordeelde dat het hof de stellingen van verzoeker over zijn inspanningen om de alimentatie te verlagen niet voldoende had meegewogen in zijn beoordeling. De Hoge Raad benadrukte dat, volgens eerdere rechtspraak, een schuldenaar tijdens de schuldsaneringsregeling doorgaans niet in staat is om onderhoudsbijdragen te betalen, tenzij er bijzondere omstandigheden zijn. De Hoge Raad concludeerde dat het hof het verzoek om toelating tot de schuldsaneringsregeling niet had mogen afwijzen zonder deze stellingen in zijn overwegingen te betrekken.