In deze zaak hebben de eiseressen, bestaande uit meerdere besloten vennootschappen en een stichting, beroep in cassatie ingesteld tegen een arrest van het gerechtshof Amsterdam van 30 juli 2019. De eiseressen hebben hun zaak aan de Hoge Raad voorgelegd na eerdere vonnissen van de rechtbank Amsterdam en arresten van het hof. De kern van het geschil betreft de vraag of de ING Bank N.V. de bankrelatie met de eiseressen mocht opzeggen. De Hoge Raad heeft de klachten van de eiseressen over het arrest van het hof beoordeeld en geconcludeerd dat deze klachten niet kunnen leiden tot vernietiging van het arrest. De Hoge Raad heeft daarbij geen motivering hoeven geven, omdat de vragen die aan de orde zijn niet van belang zijn voor de eenheid of ontwikkeling van het recht, zoals bedoeld in artikel 81 lid 1 van de Wet op de rechterlijke organisatie.
De Hoge Raad heeft het cassatieberoep verworpen en de eiseressen veroordeeld in de kosten van het geding in cassatie. De kosten zijn begroot op € 882,34 aan verschotten en € 2.200,-- voor salaris, vermeerderd met de wettelijke rente indien de eiseressen deze kosten niet binnen veertien dagen na de uitspraak voldoen. Het arrest is uitgesproken op 5 maart 2021 door de vicepresident en de raadsheren van de Hoge Raad.