Uitspraak
gevestigd te [vestigingsplaats],
gevestigd te [plaats],
2.Uitgangspunten en feiten
3.Beoordeling van het middel
4.Beslissing
5 maart 2021.
Hoge Raad
In deze zaak heeft de Hoge Raad op 5 maart 2021 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure tussen [eiseres] B.V. (hierna: de aannemer) en de Vereniging van Eigenaren van het gebouw [A] (hierna: de VvE). De VvE had de aannemer in juli 2011 opdracht gegeven om de galerijen van een appartementencomplex in [plaats] te voorzien van een nieuwe dekvloer en coating. Na uitvoering van de werkzaamheden in augustus 2011 bleek de aangebrachte vloercoating ernstige gebreken te vertonen, waaronder scheuren en blaasvorming. In mei 2012 hebben partijen gezamenlijk het werk geïnspecteerd, waarbij is afgesproken dat herstelwerkzaamheden zouden plaatsvinden. In november 2014 heeft een adviesgroep geconcludeerd dat het werk ondeugdelijk was uitgevoerd. De VvE heeft de aannemer in maart 2015 aansprakelijk gesteld, maar de aannemer heeft aansprakelijkheid ontkend.
De VvE heeft in de procedure primair ontbinding van de overeenkomst en schadevergoeding gevorderd, subsidiair nakoming van de herstelverplichtingen. De rechtbank verklaarde de VvE niet-ontvankelijk in haar vorderingen wegens verjaring. Het hof heeft dit vonnis vernietigd en de aannemer veroordeeld tot schadevergoeding, maar de Hoge Raad heeft geoordeeld dat het hof niet voldoende had gemotiveerd waarom de vorderingen van de VvE niet waren verjaard en dat het hof de devolutieve werking van het hoger beroep had miskend. De Hoge Raad heeft het arrest van het hof vernietigd en de zaak verwezen naar het gerechtshof Den Haag voor verdere behandeling.
De Hoge Raad heeft ook de kosten van het geding in cassatie gereserveerd en begroot. Dit arrest is gewezen door de raadsheren M.J. Kroeze, C.H. Sieburgh en H.M. Wattendorff, en is openbaar uitgesproken door M.J. Kroeze.