Uitspraak
gevestigd te Curaçao,
gevestigd te Curaçao,
2.Uitgangspunten en feiten
Causaliteit
3.Beoordeling van het middel
4.Beslissing
5 maart 2021.
Hoge Raad
In deze zaak heeft de Hoge Raad op 5 maart 2021 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure tussen Banco di Caribe N.V. en Stichting Particulier Fonds Parasasa. De zaak betreft een toerekenbare tekortkoming van de bank in het kader van een vastgoedproject op Curaçao. De Stichting had in 2006 grond verworven met de intentie om appartementen te bouwen en deze te verkopen en verhuren. De Bank verstrekte een krediet van NAf 1.849.660,-- en later een aanvullend krediet van NAf 650.000,--, waarbij de Bank als eerste hypotheekhouder optrad. De kandidaat-notaris De Vries stelde voor om de economische eigendomsoverdracht aan een naamloze vennootschap te regelen, maar de Bank reageerde niet adequaat op dit verzoek. Dit leidde tot een vonnis van het gerecht in eerste aanleg van Curaçao, dat de Bank aansprakelijk stelde voor de schade die de Stichting had geleden door het stuklopen van het project.
In de schadestaatprocedure vorderde de Stichting een schadevergoeding van NAf 11.119.505,--, maar het gerecht kende slechts NAf 2.260.000,-- toe. Het hof bekrachtigde dit vonnis, maar de Bank betwistte het causaal verband tussen haar tekortkoming en de schade. De Hoge Raad oordeelde dat het hof onvoldoende had gemotiveerd waarom het ervan uitging dat de OBNA (Ontwikkelingsbank van de Nederlandse Antillen N.V.) aanvullend krediet zou hebben verstrekt indien de Bank had meegewerkt aan het reddingsplan. De Hoge Raad vernietigde het vonnis van het hof en verwees de zaak terug voor verdere behandeling.
De uitspraak benadrukt het belang van een adequate reactie van kredietverstrekkers op voorstellen van partijen in vastgoedprojecten en de gevolgen van een tekortkoming in de contractuele verplichtingen. De Hoge Raad heeft de Stichting in de kosten van het geding in cassatie veroordeeld, die op dat moment waren begroot op € 882,34 aan verschotten en € 2.600,-- voor salaris.