Uitspraak
1.Procesverloop in cassatie
2.Beoordeling van het eerste cassatiemiddel
(...)
is, hoewel behoorlijk opgeroepen, niet verschenen.
De raadsman deelt desgevraagd mede:
3.Beoordeling van het tweede cassatiemiddel
4.Beslissing
2 maart 2021.
Hoge Raad
In deze zaak heeft de Hoge Raad op 2 maart 2021 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure tegen een arrest van het gerechtshof 's-Hertogenbosch. De zaak betreft een verdachte die is aangeklaagd voor het rijden zonder rijbewijs, zoals vastgelegd in artikel 107.1 van de Wegenverkeerswet 1994. De verdachte had een verzoek tot aanhouding van de behandeling van de zaak ingediend, omdat hij mogelijk niet op de hoogte was van de zitting. Het hof had dit verzoek afgewezen, met de overweging dat de verdachte aanwezig had kunnen zijn en er geen bewijs was dat hij niet aanwezig kon zijn.
De Hoge Raad oordeelde dat het hof niet had vastgesteld of de oproeping voor de zitting in persoon aan de verdachte was betekend, of dat hij anderszins op de hoogte was van de zitting. De Hoge Raad benadrukte dat het hof een belangenafweging had moeten maken tussen het aanwezigheidsrecht van de verdachte en het belang van een spoedige berechting. Aangezien het hof deze afweging niet had gemaakt, vernietigde de Hoge Raad de uitspraak van het hof en wees de zaak terug voor herbehandeling.
De uitspraak van de Hoge Raad is van belang voor de rechtspraktijk, omdat het de noodzaak onderstreept om zorgvuldig om te gaan met de rechten van de verdachte, vooral in situaties waarin er twijfel bestaat over zijn kennis van de zitting. De beslissing benadrukt ook de verplichting van de rechter om een adequate motivering te geven bij de afwijzing van verzoeken tot aanhouding.