Uitspraak
1.Procesverloop in cassatie
2.Beoordeling van de cassatiemiddelen
3.Beslissing
2 maart 2021.
Hoge Raad
In deze zaak heeft de Hoge Raad op 2 maart 2021 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure tegen een arrest van het gerechtshof Den Haag, economische kamer, van 8 oktober 2019. De zaak betreft een rechtspersoon die beschuldigd werd van (opzettelijke) overtredingen van artikel 5 van de Wet vervoer gevaarlijke stoffen, waarbij niet alle veiligheidsvoorschriften zijn nageleefd tijdens het vervoer van gevaarlijke stoffen per spoor. De verdachte, vertegenwoordigd door de advocaten N. van Schaik en S.D. Groen, heeft cassatiemiddelen ingediend tegen de uitspraak van het hof. De advocaat-generaal B.F. Keulen heeft geconcludeerd tot verwerping van het beroep.
De Hoge Raad heeft de klachten over de uitspraak van het hof beoordeeld en geconcludeerd dat deze niet kunnen leiden tot vernietiging van de uitspraak. De Hoge Raad heeft geen verdere motivering gegeven, aangezien de beoordeling van de klachten niet vereist dat er antwoorden worden gegeven op vragen die van belang zijn voor de eenheid of de ontwikkeling van het recht, zoals vermeld in artikel 81 lid 1 van de Wet op de rechterlijke organisatie. Uiteindelijk heeft de Hoge Raad het beroep verworpen, waarmee de uitspraak van het gerechtshof in stand blijft.