Uitspraak
1.Procesverloop in cassatie
2.Beoordeling van het cassatiemiddel
3.Ambtshalve beoordeling van de uitspraak van het hof
4.Beslissing
2 maart 2021.
Hoge Raad
In deze zaak heeft de Hoge Raad op 2 maart 2021 uitspraak gedaan in een cassatieberoep tegen een beslissing van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden van 30 januari 2019. Het beroep was ingesteld door de betrokkene, die werd bijgestaan door advocaat G. Spong. De advocaat-generaal D.J.C. Aben heeft geconcludeerd tot verwerping van het cassatieberoep. De Hoge Raad heeft de klachten over de uitspraak van het hof beoordeeld en geconcludeerd dat deze niet kunnen leiden tot vernietiging van de uitspraak. Dit oordeel is niet gemotiveerd, omdat het niet nodig was om vragen te beantwoorden die van belang zijn voor de eenheid of ontwikkeling van het recht, zoals vermeld in artikel 81 lid 1 van de Wet op de rechterlijke organisatie.
De Hoge Raad heeft ook ambtshalve de uitspraak van het hof beoordeeld. Het is vastgesteld dat er meer dan twee jaren zijn verstreken sinds het instellen van het cassatieberoep, wat betekent dat de redelijke termijn, zoals bedoeld in artikel 6 lid 1 van het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens, is overschreden. Echter, deze overschrijding leidt niet tot cassatie. De Hoge Raad heeft opgemerkt dat ook in de samenhangende strafzaak, die onder nummer 19/00529 bij de Hoge Raad aanhangig is, de redelijke termijn in de cassatiefase is overschreden. De compensatie voor deze overschrijding zal worden toegepast in de strafzaak, maar er is geen aanleiding om in deze ontnemingszaak aan de overschrijding van de redelijke termijn andere rechtsgevolgen te verbinden.
Uiteindelijk heeft de Hoge Raad het beroep verworpen, en dit arrest is uitgesproken ter openbare terechtzitting.