ECLI:NL:HR:2021:300
Hoge Raad
- Cassatie
- Rechtspraak.nl
Ontvankelijkheid van het beroep in cassatie inzake belastingrecht
In deze zaak heeft de Hoge Raad op 26 februari 2021 uitspraak gedaan over de ontvankelijkheid van een beroep in cassatie dat was ingesteld door [X] te [Z] tegen een uitspraak van de Rechtbank Noord-Nederland van 25 februari 2020. Het beroep in cassatie was ingesteld tegen een eerdere uitspraak van de Rechtbank van 4 oktober 2019. De Hoge Raad heeft vastgesteld dat de indiener van het beroepschrift niet de vereiste machtiging of verklaring heeft overgelegd waaruit blijkt dat hij bevoegd was om het beroep in cassatie in te dienen. De griffier van de Hoge Raad had de indiener verzocht om binnen zes weken een bewijsstuk over te leggen, maar dit is niet gebeurd. Hierdoor concludeert de Hoge Raad dat de indiener niet bevoegd was en verklaart het beroep in cassatie niet-ontvankelijk. De Hoge Raad heeft geen aanleiding gezien om een veroordeling in de proceskosten uit te spreken. Deze beslissing is openbaar uitgesproken en is genomen door de raadsheer J. Wortel als voorzitter, samen met de raadsheren A.F.M.Q. Beukers-van Dooren en P.A.G.M. Cools, in aanwezigheid van waarnemend griffier F. Treuren.