ECLI:NL:HR:2021:264
Hoge Raad
- Cassatie
- Rechtspraak.nl
Cassatie tegen uitspraak Gerechtshof Den Haag inzake erfbelasting
In deze zaak heeft belanghebbende, aangeduid als [X] te [Z], beroep in cassatie ingesteld tegen de uitspraak van het Gerechtshof Den Haag van 9 juli 2019, met nummer BK-17/00879. Dit hoger beroep was ingesteld door de Inspecteur tegen een eerdere uitspraak van de Rechtbank Den Haag (nr. SGR 17/2166) die betrekking had op een aan belanghebbende opgelegde aanslag in de erfbelasting. De Hoge Raad heeft op 19 februari 2021 uitspraak gedaan in deze cassatiezaak, geregistreerd onder nummer 19/04004.
De Hoge Raad heeft de klachten van belanghebbende beoordeeld en geconcludeerd dat deze falen op de gronden die zijn vermeld in een eerder arrest dat op dezelfde dag is uitgesproken in de zaak met nummer 19/04003. Dit eerdere arrest is aan het huidige arrest gehecht. De Hoge Raad heeft geen aanleiding gezien om een veroordeling in de proceskosten uit te spreken, wat betekent dat de kosten voor de procedure niet door een van de partijen hoeven te worden vergoed.
Uiteindelijk heeft de Hoge Raad het beroep in cassatie ongegrond verklaard, waarmee de uitspraak van het Gerechtshof in stand blijft. Dit arrest is openbaar uitgesproken door de vice-president R.J. Koopman als voorzitter, samen met de raadsheren M.A. Fierstra en P.A.G.M. Cools, en de waarnemend griffier F. Treuren was aanwezig bij deze uitspraak.