Uitspraak
wonende te [woonplaats],
gevestigd te Utrecht,
2.Uitgangspunten en feiten
3.Beoordeling van het middel
4.Beslissing
12 februari 2021.
Hoge Raad
In deze zaak heeft de Hoge Raad op 12 februari 2021 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure betreffende de toepassing van de Wet zorg en dwang (Wzd). De zaak betreft een verzoek van het Centrum Indicatiestelling Zorg (CIZ) om een machtiging tot voortgezet verblijf van de betrokkene in een accommodatie. De rechtbank had eerder een machtiging verleend op basis van een medische verklaring die was afgegeven door een arts verbonden aan de zorgaanbieder van de accommodatie. De betrokkene heeft hiertegen beroep in cassatie ingesteld, waarbij de vraag centraal staat of de rechtbank ambtshalve had moeten toetsen of de medische verklaring voldeed aan de eisen van de Wzd, specifiek artikel 26 lid 7 (oud). De Hoge Raad oordeelt dat de rechtbank ten onrechte de machtiging heeft verleend op basis van deze medische verklaring, aangezien deze niet voldeed aan de wettelijke vereisten. De Hoge Raad vernietigt de beschikking van de rechtbank Noord-Nederland en wijst de zaak terug voor verdere behandeling. Dit arrest benadrukt het belang van de waarborgen in de wetgeving ter bescherming van de vrijheid van individuen, in het bijzonder in situaties waarin de vrijheid van een persoon kan worden beperkt.