In deze zaak hebben eisers in cassatie beroep ingesteld tegen de arresten van het gerechtshof 's-Hertogenbosch. De eisers, vertegenwoordigd door advocaat J.H.M. van Swaaij, hebben hun standpunt uiteengezet, terwijl de verweerders, vertegenwoordigd door advocaat M.J. van Basten Batenburg, een verweerschrift tot verwerping hebben ingediend. De Advocaat-Generaal E.M. Wesseling-van Gent heeft geconcludeerd tot verwerping van het cassatieberoep, waarop de advocaat van eisers schriftelijk heeft gereageerd.
De Hoge Raad heeft het procesverloop in feitelijke instanties in acht genomen, waaronder eerdere vonnissen en arresten van de rechtbank Zeeland-West-Brabant en het gerechtshof 's-Hertogenbosch. De Hoge Raad heeft de klachten van eisers over de arresten van het hof beoordeeld en geconcludeerd dat deze klachten niet kunnen leiden tot vernietiging van die arresten. De Hoge Raad heeft geen verdere motivering gegeven, aangezien de beoordeling van de klachten niet vereist dat er antwoorden worden gegeven op vragen die van belang zijn voor de eenheid of ontwikkeling van het recht, zoals vermeld in artikel 81 lid 1 van de Wet op de rechterlijke organisatie.
In de beslissing heeft de Hoge Raad het beroep verworpen en eisers veroordeeld in de kosten van het geding in cassatie, die zijn begroot op € 882,34 aan verschotten en € 2.200,-- voor salaris. Dit arrest is uitgesproken op 12 februari 2021.