ECLI:NL:HR:2021:215

Hoge Raad

Datum uitspraak
12 februari 2021
Publicatiedatum
9 februari 2021
Zaaknummer
20/01023
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Cassatie
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Cassatie tegen uitspraak Gerechtshof inzake aanslag inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen

In deze zaak heeft de Hoge Raad op 12 februari 2021 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure tegen de uitspraak van het Gerechtshof 's-Hertogenbosch van 6 februari 2020. De zaak betreft een beroep in cassatie van belanghebbende, [X], tegen de Staatssecretaris van Financiën, naar aanleiding van een aanslag in de inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen voor het jaar 2014. De aanslag was eerder gehandhaafd door de Inspecteur na een uitspraak op bezwaar. De Rechtbank Zeeland-West-Brabant had het beroep van belanghebbende tegen deze uitspraak ongegrond verklaard. Het Hof had op 9 november 2018 de uitspraak van de Rechtbank vernietigd en de Inspecteur opgedragen opnieuw uitspraak te doen. De Inspecteur handhaafde de aanslag, waarna belanghebbende opnieuw beroep instelde bij het Hof, dat dit beroep ongegrond verklaarde.

De Hoge Raad oordeelde dat het Hof ten onrechte had geoordeeld over de uitspraak op bezwaar, aangezien de uitspraak van de Rechtbank al was vernietigd. De Hoge Raad concludeerde dat het beroep van belanghebbende tegen de nieuwe uitspraak op bezwaar ongegrond moest worden verklaard. De Hoge Raad vernietigde de uitspraak van het Hof en verklaarde het beroep in cassatie gegrond. Tevens werd de Staatssecretaris van Financiën opgedragen het griffierecht aan belanghebbende te vergoeden. De uitspraak is openbaar uitgesproken door de vice-president R.J. Koopman, samen met de raadsheren M.A. Fierstra en P.A.G.M. Cools, in aanwezigheid van waarnemend griffier F. Treuren.

Uitspraak

HOGE RAAD DER NEDERLANDEN
BELASTINGKAMER
Nummer20/01023
Datum12 februari 2021
ARREST
in de zaak van
[X] te [Z] (hierna: belanghebbende)
tegen
de STAATSSECRETARIS VAN FINANCIËN
op het beroep in cassatie tegen de uitspraak van het Gerechtshof 's-Hertogenbosch van 6 februari 2020, nr. 19/00195, op het beroep van belanghebbende tegen de uitspraak van de inspecteur van de Belastingdienst van 14 maart 2019 op het bezwaar betreffende de aan belanghebbende voor het jaar 2014 opgelegde aanslag in de inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen. De uitspraak van het Hof is aan dit arrest gehecht.

1.Geding in cassatie

Belanghebbende heeft tegen de uitspraak van het Hof beroep in cassatie ingesteld.
Het beroepschrift in cassatie is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Staatssecretaris heeft een verweerschrift ingediend.
Belanghebbende heeft een conclusie van repliek ingediend.

2.Beoordeling van de klachten

2.1
Aan belanghebbende is voor het jaar 2014 een aanslag in de inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen opgelegd. Die aanslag is gehandhaafd bij uitspraak op bezwaar van de Inspecteur. De Rechtbank Zeeland-West-Brabant (hierna: de Rechtbank) heeft het beroep tegen die uitspraak van de Inspecteur ongegrond verklaard. Bij uitspraak van 9 november 2018 [1] heeft het Hof de uitspraak van de Rechtbank vernietigd, de uitspraak op bezwaar vernietigd, de Inspecteur opgedragen opnieuw uitspraak te doen en bepaald dat tegen de nieuwe uitspraak op bezwaar slechts beroep kan worden ingesteld bij het Hof.
2.2
De Inspecteur heeft vervolgens opnieuw uitspraak op bezwaar gedaan en de aanslag gehandhaafd. Tegen deze uitspraak heeft belanghebbende beroep ingesteld bij het Hof. Bij uitspraak van 6 februari 2020 heeft het Hof het beroep van belanghebbende tegen de uitspraak op bezwaar ongegrond verklaard en de uitspraak van de Rechtbank bevestigd.
2.3
De tegen deze beslissing gerichte klacht slaagt in zoverre dat het Hof bij uitspraak van
9 november 2018 de uitspraak van de Rechtbank al had vernietigd. Het beroep van belanghebbende betrof de uitspraak op bezwaar, zodat het Hof nog slechts over het beroep van belanghebbende tegen de nieuwe uitspraak op bezwaar diende te oordelen.
2.4
Voor het overige falen de klachten. De Hoge Raad hoeft niet te motiveren waarom hij tot dit oordeel is gekomen. Bij de beoordeling van deze klachten is het namelijk niet nodig om antwoord te geven op vragen die van belang zijn voor de eenheid of de ontwikkeling van het recht (zie artikel 81, lid 1, van de Wet op de rechterlijke organisatie).
2.5
De uitspraak van het Hof moet worden vernietigd. De Hoge Raad kan de zaak afdoen. Het beroep van belanghebbende tegen de nieuwe uitspraak op bezwaar moet ongegrond worden verklaard.

3.Proceskosten

De Hoge Raad ziet geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten.

4.Beslissing

De Hoge Raad:
- verklaart het beroep in cassatie gegrond,
- vernietigt de uitspraak van het Hof,
- verklaart het bij het Hof ingestelde beroep ongegrond, en
- draagt de Staatssecretaris van Financiën op aan belanghebbende te vergoeden het griffierecht dat belanghebbende voor de behandeling van het beroep in cassatie heeft betaald van € 131.
Dit arrest is gewezen door de vice-president R.J. Koopman als voorzitter, en de raadsheren M.A. Fierstra en P.A.G.M. Cools, in tegenwoordigheid van de waarnemend griffier F. Treuren, en in het openbaar uitgesproken op 12 februari 2021.