In deze zaak heeft de Hoge Raad op 12 februari 2021 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure tegen de uitspraak van het Gerechtshof 's-Hertogenbosch van 6 februari 2020. De zaak betreft een beroep in cassatie van belanghebbende, [X], tegen de Staatssecretaris van Financiën, naar aanleiding van een aanslag in de inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen voor het jaar 2014. De aanslag was eerder gehandhaafd door de Inspecteur na een uitspraak op bezwaar. De Rechtbank Zeeland-West-Brabant had het beroep van belanghebbende tegen deze uitspraak ongegrond verklaard. Het Hof had op 9 november 2018 de uitspraak van de Rechtbank vernietigd en de Inspecteur opgedragen opnieuw uitspraak te doen. De Inspecteur handhaafde de aanslag, waarna belanghebbende opnieuw beroep instelde bij het Hof, dat dit beroep ongegrond verklaarde.
De Hoge Raad oordeelde dat het Hof ten onrechte had geoordeeld over de uitspraak op bezwaar, aangezien de uitspraak van de Rechtbank al was vernietigd. De Hoge Raad concludeerde dat het beroep van belanghebbende tegen de nieuwe uitspraak op bezwaar ongegrond moest worden verklaard. De Hoge Raad vernietigde de uitspraak van het Hof en verklaarde het beroep in cassatie gegrond. Tevens werd de Staatssecretaris van Financiën opgedragen het griffierecht aan belanghebbende te vergoeden. De uitspraak is openbaar uitgesproken door de vice-president R.J. Koopman, samen met de raadsheren M.A. Fierstra en P.A.G.M. Cools, in aanwezigheid van waarnemend griffier F. Treuren.