3.2.2De bewijsvoering is weergegeven in de conclusie van de advocaat-generaal onder 27, waaronder de volgende bewijsoverwegingen:
“De situatie voor de aanhouding
11. Rond 22.00 uur bevond [slachtoffer] zich bij een van de uitgangen van het festivalterrein. Meerdere getuigen leidden uit het gedrag van [slachtoffer] af dat hij onder invloed was van alcoholische drank; hij was onvast ter been en liep wankelend, van links naar rechts. [slachtoffer] riep herhaaldelijk dat hij een (vuur)wapen had. Hij greep daarbij meerdere malen naar zijn kruis. Betrokken agenten die later als getuige zijn gehoord omschrijven het gedrag van [slachtoffer] op dat moment als agressief, bedreigend en provocerend. [slachtoffer] gaf geen gevolg aan meerdere verzoeken van de politie om te stoppen met het schreeuwen dat hij een (vuur)wapen had en om het festivalterrein te verlaten. Hij trok zich los van mensen, niet zijnde politieagenten, die hem naar de uitgang van het terrein probeerden te begeleiden.
12. Het gedrag van [slachtoffer] trok op een gegeven moment de aandacht van DH01 en DH02, die zich op dat moment in een ME-bus bevonden. Zij zijn toen achtereenvolgens de ME-bus uitgestapt, eerst DH02 en even later DH01. Op een gegeven moment besloot de politie [slachtoffer] aan te houden. DH02 pakte [slachtoffer] bij zijn linker arm met twee handen vast en zei toen tegen [slachtoffer] dat hij was aangehouden. DH02 heeft verklaard dat [slachtoffer] zo tegenwerkte dat DH02 voor zijn gevoel van de grond werd opgetild. DH02 liet los, deed een stap achteruit en stapte weer in met de bedoeling [slachtoffer] via een heupworp op de grond te krijgen. Volgens DH02 had dat weinig effect. Het lukte hem niet [slachtoffer] op de grond te krijgen. Hij riep toen dat [slachtoffer] naar de grond moest worden gewerkt. Omdat DH02 niet zeker wist of [slachtoffer] een vuurwapen bij zich had, wilde DH02 hem op de grond onder controle krijgen. Hij heeft [slachtoffer] een knietje tegen zijn dijbeen gegeven.
13. DH03 zag dat [slachtoffer] zich verweerde tegen de greep van DH02. Hij draaide met zijn arm om uit de greep los te komen. DH03 zag dat [slachtoffer] niet naar de grond wilde. DH05 zag dat DH02 [slachtoffer] bij de linkerzijde pakte en dat [verbalisant 1] hem bij de rechterzijde pakte. Hij hoorde dat er werd geroepen: “je bent aangehouden”. Hij zag dat [slachtoffer] verzet pleegde en hoorde dat er werd geroepen dat hij moest meewerken. [slachtoffer] trok zich echter los en draaide met zijn bovenlichaam de andere kant op dan de agenten hem trachtten te bewegen.
14. DH01 zag dat [slachtoffer] door [verbalisant 1] en DH02 bij de armen werd vastgegrepen, waarna [slachtoffer] zich probeerde los te trekken. Hij trok met veel kracht in een andere richting dan waarin DH02 en [verbalisant 1] trokken. DH01 besloot toen een balans verstorende techniek toe te passen. Hij pakte [slachtoffer] achter zijn hoofd in zijn nek en trok hem naar voren. [slachtoffer] raakte hierdoor uit zijn evenwicht en kwam met zijn borst op de grond te liggen.
15. Nadat [slachtoffer] op de grond was beland, heeft een aantal politieagenten geweld gebruikt om de aanhouding te bewerkstelligen. Hieronder zal nader worden ingegaan op het door DH01 en DH02 gebruikte geweld. [slachtoffer] is uiteindelijk buiten bewustzijn geraakt en vervolgens naar het nabij gelegen politiebureau Zuiderpark vervoerd in de door DH01 bestuurde ME-bus. Aldaar werd hij door agenten en later door ambulancepersoneel gereanimeerd. Een dag later is [slachtoffer] in het ziekenhuis overleden.
28. Gelet op de hiervoor omschreven situatie (paragraaf 11-12) bestond er voldoende reden om [slachtoffer] aan te houden. Er is geen specifiek aanhoudingsproces-verbaal opgemaakt. Naar het oordeel van het hof kan in het midden worden gelaten op basis van de verdenking van welk strafbaar feit (te denken valt aan verstoring van de openbare orde of bedreiging) dit uiteindelijk is gebeurd. Het hof acht de aanhouding in elk geval rechtmatig. De agenten, onder wie DH01 en DH02, waren in zoverre in de rechtmatige uitoefening van hun bediening.
30. Door omstanders zijn van de worsteling videobeelden gemaakt. Deze beelden, zowel in scherpere als in minder scherpe kwaliteit en zowel in geblurde als in ongeblurde vorm, bevinden zich in het dossier en zijn ook ter terechtzitting getoond.
31. Het hof stelt vast dat het begin van de aanhouding en de worsteling niet op de beelden te zien is. Hoe lang de worsteling al aan de gang was vóór de eerste beelden (het hof zal deze fase verder aanduiden als de eerste fase), kan niet met zekerheid worden vastgesteld. DH01 weet niet hoe lang dat was, maar minuten lijkt hem wel erg lang. Volgens DH02 was dit misschien enkele minuten. Voor zover de worsteling wel op de beelden te zien is (verder: de tweede fase), duurde deze ongeveer één minuut en vijftien seconden. Uit de beelden kan worden afgeleid dat het verzet van [slachtoffer] tot het einde van worsteling lijkt voort te duren.
37. Op grond van het dossier en het onderzoek ter terechtzitting kan worden aangenomen dat DH01, teneinde te helpen de aanhouding van [slachtoffer] te realiseren al bij het begin van de schermutseling tussen [slachtoffer] en de agenten het hoofd van [slachtoffer] heeft omvat, hem naar de grond heeft getrokken en het hoofd en/of de nek niet meer heeft losgelaten tot het moment dat [slachtoffer] geboeid was en op dat moment zijn verzet tegen de aanhouding staakte. Allereerst is aan de orde de vraag of op enig moment sprake is geweest van het gedurende enige tijd (met kracht) afklemmen (met een arm) van de nek/hals van [slachtoffer], zoals ten laste gelegd.
38. De term 'nekklem' is niet eenduidig. Er worden verschillende technieken mee aangeduid waarbij de nek van een persoon wordt omvat (nekomvatting). Daarbij kan het gaan om het omvatten van de nek als controletechniek. In dat geval kan de arm om de achterkant of zijkant van de nek worden geslagen waarmee als het ware het hoofd onder de arm wordt genomen. Daarmee wordt de bewegingsvrijheid van het hoofd, en daarmee van de gehele persoon, ingeperkt. Door het hoofd naar beneden te trekken, dwingt de uitvoerder de betrokkene naar de grond. Dit is een elementaire worsteltechniek.
39. Een nekomvatting kan ook worden gebruikt als verwurgingstechniek, waarbij sprake is van twee typen verwurging: bloedverwurging en luchtverwurging. Als één van de halsslagaders die zich aan beide zijkanten van de hals bevinden wordt afgekneld, vindt er een bloedverwurging plaats. Er stroomt dan minder bloed naar de hersenen. De uitvoerder kan van achteren met de arm de voorkant van de nek van de betrokkene omvatten. Wanneer deze omvatting zodanig wordt uitgevoerd dat met onder- en bovenarm in een soort V-vorm beide halsslagaders worden dichtgeknepen, wordt de bloedtoevoer naar het hoofd bijna geheel gestremd. Als dat gebeurt in het kader van een aanhouding met verzet, verliest de betrokkene daardoor na drie tot vijf seconden het bewustzijn, wat de mogelijkheid geeft over te gaan tot het boeien van de handen.
40. De uitvoerder kan de nek ook zodanig met de arm omvatten dat de luchtpijp wordt bekneld en dat daardoor de luchttoevoer wordt belemmerd. Dit kan worden bereikt door van achteren de onderarm tegen de keel te leggen en kracht uit te oefenen. In dat geval is er sprake van een luchtverwurging.
41. De Inspectie Veiligheid en Justitie van het Ministerie van Veiligheid en Justitie concludeert dat het omvatten van de nek als controletechniek een veel gebruikte en bruikbare techniek is die in beginsel, mits technisch correct toegepast, weinig risico met zich brengt. Aan de bloed- en luchtverwurging zijn wel (ernstige) risico's verbonden. Zo kan schade ontstaan aan het strottenhoofd, er kan zich hersenletsel voordoen door zuurstoftekort of de betrokkene kan overlijden.
42. Een controletechniek kan tijdens een worsteling (bedoeld of onbedoeld) overgaan in een verwurging. De uitvoerder kan bijvoorbeeld vanuit een omvatting van de nek van achteren met de elleboog druk op het borstbeen uitoefenen. Dit geeft een pijnprikkel. Als de betrokkene desondanks niet meewerkt, kan de uitvoerder de klem strakker aantrekken, zodat de bloedtoevoer naar de hersenen wordt belemmerd. De uitvoerder kan ook van achteren met de onderarm voorlangs tegen de adamsappel duwen. Dat is op zichzelf al onaangenaam voor de betrokkene. Wanneer die toch verzet blijft bieden, kan de uitvoerder de klem sterker aanzetten, zodat ook de luchttoevoer wordt belemmerd.
59. Blijkens de beelden ligt [slachtoffer] op zijn buik op de grond met meerdere politieagenten om hem heen. Vanaf het begin van de beelden tot 22.06.03 uur zit DH01 op zijn knieën naast het hoofd, van [slachtoffer] op de grond. DH01 heeft al die tijd zijn linkerarm om de hals/nek van [slachtoffer] geslagen. De arm van DH01 bevindt zich voortdurend onder de kin van [slachtoffer] en wordt door DH01 kennelijk met kracht in die positie gehouden. Wanneer de linkerarm van [slachtoffer] geboeid op zijn rug zit, wordt er door DH05 aan de rechterarm van [slachtoffer] getrokken. Te zien is dat [slachtoffer] in eerste instantie zijn rechterarm nog terugtrekt onder zijn lichaam, maar dat DH05 zijn arm uiteindelijk kan pakken en naar zijn rug draait. Op dat moment zit de arm van DH01 nog om de nek van [slachtoffer] en hangt [slachtoffer] met zijn bovenlichaam in die klem. Om 22.06.03 uur laat DH01 het hoofd van [slachtoffer] (die dan kennelijk is geboeid) los, waarna zijn hoofd op de grond valt. DH01 zet daarna zijn knie achter op het hoofd dan wel de nek. [slachtoffer] maakt dan geen enkele waarneembare beweging meer.
65. De verklaring van DH01 dat hij nimmer een nekklem heeft aangezet (in de zin van met kracht aantrekken), maar slechts een hoofdklem heeft toegepast, moet worden gepasseerd. Die verklaring is immers niet alleen strijdig met de verklaringen van de hierboven weergegeven getuigen en deskundigen, maar ook met de waarneming door het hof van de ter terechtzitting afgespeelde beelden. Op die beelden is duidelijk een krachtig aangezette klem om de nek te zien. Nu niet alleen DH01 zelf, maar ook diverse getuigen hebben verklaard dat DH01 reeds vanaf het begin van de aanhouding het hoofd van [slachtoffer] heeft omvat (naar eigen zeggen met de bedoeling om hem via een verwurging een black-out te bezorgen) en daarna het hoofd van [slachtoffer] niet meer heeft losgelaten totdat deze zijn verzet staakte, moet het er voor worden gehouden dat DH01 vanaf een moment gelegen in de hiervoor aangeduide eerste fase van de aanhouding (die begon rond 22.03.30 uur) tot aan het staken van het verzet bij [slachtoffer] die nekklem heeft toegepast. Het geconstateerde letsel aan de hals kan ook niet door iets anders dan door die nekklem zijn veroorzaakt, nu de zojuist geciteerde medisch deskundigen dat aannemelijk vinden en een andere oorzaak voor dat letsel niet is gebleken. Ook dat wijst op een nekklem, en wel één die mogelijk is begonnen als een poging tot bloedverwurging, maar uiteindelijk is uitgelopen op een klem die druk heeft uitgeoefend op de luchtpijp en het strottenhoofd.
66. De slotsom is dat het hof met de rechtbank, en anders dan de verdediging, bewezen acht dat DH01 met kracht gedurende enige tijd de nek/hals van [slachtoffer] met een arm heeft afgeklemd.
De beoordeling van de rechtmatigheid van de door DH01 verrichte handelingen
67. Met de rechtbank is het hof van oordeel dat de enkele omstandigheid dat DH01 heeft besloten om ter aanhouding van [slachtoffer] een nekklem te hanteren die tot bloedverwurging kon leiden, nog niet met zich brengt dat reeds daarom niet voldaan is aan de eisen van proportionaliteit en subsidiariteit. Het verzet van [slachtoffer] was zodanig krachtig dat niet reeds op voorhand gezegd kan worden dat de beoogde nekklem een onaanvaardbaar middel was om de aanhouding tot stand te brengen, te vergemakkelijken of te bespoedigen.
68. Wel heeft het hof vastgesteld dat moet worden aangenomen dat de omklemming van de nek al op een moment gelegen in de hiervoor aangeduide eerste fase van de aanhouding is aangevangen en dat deze tot het einde van de worsteling heeft geduurd, en blijkens de beelden in elk geval in de hiervoor aangeduide tweede fase van de worsteling met onmiskenbare kracht.
69. Zoals hiervoor reeds is aangeduid is de bloedverwurging een handeling die binnen enkele seconden het beoogde effect moet hebben. Indien dat effect niet optreedt, zoals in de onderhavige zaak, is de klem kennelijk niet goed aangelegd, maar dat wil niet zeggen dat dan geen beschadigende effecten kunnen worden veroorzaakt. Het risico dat schade wordt veroorzaakt is nadrukkelijk aanwezig. DH01 moet bekend geweest zijn met de risico’s nu hij, blijkens zijn verklaring ter terechtzitting bij de rechtbank, zowel de hoofdklem als de nekklem aangeleerd heeft gekregen en het hof ervan uitgaat dat, anders dan de verdachte ter zitting bij de rechtbank heeft verklaard, daarbij ook is gewezen op die risico's. Door het te lang voortzetten van de krachtige nekklem hebben deze risico's zich verwezenlijkt en is aanmerkelijk letsel in de hals/nek van [slachtoffer] opgetreden. Het handelen van DH01 was in dit opzicht, mede in het licht van de omstandigheid dat nog vier agenten bezig waren met het onder controle brengen van [slachtoffer], hetgeen DH01 gelet op zijn positie bij [slachtoffer] moet hebben waargenomen, verwijtbaar niet proportioneel en derhalve onrechtmatig. In dit verband kan in het midden blijven of gedurende de omklemming de belemmering van de ademhaling en bloedtoevoer volledig is geweest en/of onafgebroken heeft geduurd.
Anders dan de verdediging is het hof dus van oordeel dat DH01 geen beroep toekomt op de rechtvaardigingsgrond als bedoeld in artikel 42 van het Wetboek van Strafrecht. Het hof verwerpt de verweren op dit punt.”