Het toepasselijke juridisch kader is weergegeven in de conclusie van de advocaat-generaal onder 8 tot en met 12. In het bijzonder kan worden gewezen op de volgende bepalingen, die ten tijde van het bewezenverklaarde als volgt luidden.
- Artikel 42 Sr:
“Niet strafbaar is hij die een feit begaat ter uitvoering van een wettelijk voorschrift.”
- Artikel 3 van de Politiewet 2012 (hierna: Politiewet):
“De politie heeft tot taak in ondergeschiktheid aan het bevoegd gezag en in overeenstemming met de geldende rechtsregels te zorgen voor de daadwerkelijke handhaving van de rechtsorde en het verlenen van hulp aan hen die deze behoeven.”
- Artikel 7 lid 1 en 5 Politiewet:
“1. De ambtenaar van politie die is aangesteld voor de uitvoering van de politietaak, is bevoegd in de rechtmatige uitoefening van zijn bediening geweld of vrijheidsbeperkende middelen te gebruiken, wanneer het daarmee beoogde doel dit, mede gelet op de aan het gebruik hiervan verbonden gevaren, rechtvaardigt en dat doel niet op een andere wijze kan worden bereikt. Aan het gebruik van geweld gaat zo mogelijk een waarschuwing vooraf.
(...)
5. De uitoefening van de bevoegdheden, bedoeld in het eerste tot en met het vierde lid, dient in verhouding tot het beoogde doel redelijk en gematigd te zijn.”
- Artikel 7 lid 1 en 4 van de Ambtsinstructie voor de politie, de Koninklijke marechaussee en andere politieambtenaren:
“1. Het gebruik van een vuurwapen, niet zijnde een vuurwapen waarmee automatisch vuur of lange afstandsprecisievuur kan worden afgegeven, is slechts geoorloofd:
(...)
b. om een persoon aan te houden die zich aan zijn aanhouding, voorgeleiding of andere rechtmatige vrijheidsbeneming tracht te onttrekken of heeft onttrokken, en die wordt verdacht van of is veroordeeld wegens het plegen van een misdrijf
1° waarop naar de wettelijke omschrijving een gevangenisstraf van vier jaren of meer is gesteld, en
2° dat een ernstige aantasting vormt van de lichamelijke integriteit of de persoonlijke levenssfeer, of
3° dat door zijn gevolg bedreigend voor de samenleving is of kan zijn;
(...)
4. Onder het plegen van een misdrijf, bedoeld in het eerste lid, onder b, worden mede begrepen de poging en de deelnemingsvormen, bedoeld in de artikelen 47 en 48 van het Wetboek van Strafrecht.”