ECLI:NL:HR:2021:208
Hoge Raad
- Cassatie
- Rechtspraak.nl
Ontvankelijkheid van het beroep in cassatie tegen uitspraak van de Rechtbank Den Haag
In deze zaak heeft de Hoge Raad op 12 februari 2021 uitspraak gedaan in het beroep in cassatie van [X] te [Z], Verenigde Staten van Amerika, tegen de Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap. Het beroep in cassatie was gericht tegen een uitspraak van de Rechtbank Den Haag van 2 september 2020, die betrekking had op een verzet tegen een eerdere uitspraak van 15 mei 2020. De Hoge Raad heeft in zijn beoordeling vastgesteld dat er geen wettelijke basis is voor het beroep in cassatie tegen de uitspraak van de Rechtbank Den Haag, aangezien de wet alleen cassatie toestaat tegen uitspraken van de bestuursrechter in specifieke gevallen. De Hoge Raad heeft geconcludeerd dat het beroep in cassatie niet-ontvankelijk is, wat betekent dat de zaak niet verder in behandeling wordt genomen. Daarnaast heeft de Hoge Raad geen aanleiding gezien om een veroordeling in de proceskosten uit te spreken. Deze beslissing is genomen door de raadsheer J. Wortel als voorzitter, samen met de raadsheren A.F.M.Q. Beukers-van Dooren en P.A.G.M. Cools, en is openbaar uitgesproken op de genoemde datum.