ECLI:NL:HR:2021:205
Hoge Raad
- Cassatie
- Rechtspraak.nl
Niet-ontvankelijkheid van het beroep in cassatie inzake Algemene Ouderdomswet
In deze zaak heeft de Hoge Raad op 12 februari 2021 uitspraak gedaan over het beroep in cassatie van belanghebbende, [X] te [Z] Marokko, tegen de uitspraak van de Centrale Raad van Beroep van 5 maart 2020. Het beroep in cassatie was gericht tegen een eerdere uitspraak van de Rechtbank Amsterdam betreffende een besluit van de Sociale Verzekeringsbank ingevolge de Algemene Ouderdomswet. De Hoge Raad heeft vastgesteld dat het beroepschrift in cassatie niet tijdig was ingediend, aangezien het op 1 juli 2020 was ontvangen, terwijl de termijn van zes weken, zoals gesteld in artikel 6:7 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb), op 16 april 2020 was geëindigd. De griffier van de Hoge Raad had belanghebbende in de gelegenheid gesteld om te verklaren waarom de termijn was overschreden, maar de aangevoerde redenen werden niet als voldoende geacht om het verzuim te rechtvaardigen. Hierdoor werd het beroep in cassatie niet-ontvankelijk verklaard. De Hoge Raad heeft geen aanleiding gezien om een veroordeling in de proceskosten uit te spreken.